Skip to main content

Full text of "Geschiedenis der tuinkunst"

See other formats


Google 



This is a digital copy of a book that was prcscrvod for gcncrations on library shclvcs bcforc it was carcfully scannod by Google as part of a project 

to make the world's books discoverablc onlinc. 

It has survived long enough for the copyright to cxpirc and the book to enter the public domain. A public domain book is one that was never subject 

to copyright or whose legal copyright term has expired. Whether a book is in the public domain may vary country to country. Public domain books 

are our gateways to the past, representing a wealth of history, culture and knowledge that's often difficult to discover. 

Marks, notations and other marginalia present in the original volume will appear in this file - a reminder of this book's long journey from the 

publisher to a library and fmally to you. 

Usage guidelines 

Google is proud to partner with libraries to digitize public domain materials and make them widely accessible. Public domain books belong to the 
public and we are merely their custodians. Nevertheless, this work is expensive, so in order to keep providing this resource, we have taken steps to 
prevent abuse by commercial parties, including placing lechnical restrictions on automated querying. 
We also ask that you: 

+ Make non-commercial use of the files We designed Google Book Search for use by individuals, and we request that you use these files for 
personal, non-commercial purposes. 

+ Refrainfivm automated querying Do nol send aulomated queries of any sort to Google's system: If you are conducting research on machine 
translation, optical character recognition or other areas where access to a laige amount of text is helpful, please contact us. We encourage the 
use of public domain materials for these purposes and may be able to help. 

+ Maintain attributionTht GoogXt "watermark" you see on each file is essential for informingpeopleabout this project and helping them find 
additional materials through Google Book Search. Please do not remove it. 

+ Keep it legal Whatever your use, remember that you are responsible for ensuring that what you are doing is legal. Do not assume that just 
because we believe a book is in the public domain for users in the United States, that the work is also in the public domain for users in other 
countiies. Whether a book is still in copyright varies from country to country, and we can'l offer guidance on whether any specific use of 
any specific book is allowed. Please do not assume that a book's appearance in Google Book Search means it can be used in any manner 
anywhere in the world. Copyright infringement liabili^ can be quite severe. 

About Google Book Search 

Google's mission is to organize the world's information and to make it universally accessible and useful. Google Book Search helps readers 
discover the world's books while helping authors and publishers reach new audiences. You can search through the full icxi of this book on the web 

at |http: //books. google .com/l 



Google 



Dit is ccn digitale kopie van een boek dat al generaties lang op bibliothcckpl anken heeft gestaan, maar nu zorgvuldig is gescand door Google. Dat 

doen we omdat we alle boeken ter wereld online beschikbaar willen maken. 

Dit boek is na oud dat het auteursrecht erop is verlopen, zodat het boek nu deel uitmaakt van het publieke domein. Een boek dat tot het publieke 

domein behoort, is een boek dat nooit onder het auteursrecht is gevallen, of waarvan de wettelijke auteursrecht termijn is verlopen. Het kan per land 

verschillen of een boek tot het publieke domein behoort. Boeken in het publieke domein zijn een stem uit het verleden. Ze vormen een bron van 

geschiedenis, cultuur en kennis die anders moeilijk te verkrijgen zou zijn. 

Aantekeningen, opmerkingen en andere kanttekeningen die in het origineel stonden, worden weergegeven in dit bestand, als herinnering aan de 

lange reis die het boek heeft gemaakt van uitgever naar bibliotheek, en uiteindelijk naar u. 

Richtlijnen voor gebruik 

Google werkt samen met bibliotheken om materiaal uit het publieke domein te digitaliseren, zodat het voor iedereen beschikbaar wordt. Boeken 
uit het publieke domein behoren toe aan het publiek; wij bewaren ze alleen. Dit is echter een kostbaar proces. Om deze dienst te kunnen blijven 
leveren, hebben we maatregelen genomen om misbruik door commerciële partijen te voorkomen, zoals het plaatsen van technische beperkingen op 
automaüsch zoeken. 
Verder vragen we u het volgende: 

+ Gebruik de bestanden alleen voor niet-commerciële doeleinden We hebben Zoeken naar boeken met Google ontworpen voor gebruik door 
individuen. We vragen u deze bestanden alleen te gebruiken voor persoonlijke en niet -commerciële doeleinden. 

+ Voer geen geautomatiseerde zoekopdrachten uit Stuur geen geautomatiseerde zoekopdrachten naar het systeem van Google. Als u onderzoek 
doet naar computervertalingen, optische tekenherkenning of andere wetenschapsgebieden waarbij u toegang nodig heeft tot grote hoeveelhe- 
den tekst, kunt u contact met ons opnemen. We raden u aan hiervoor materiaal uit het publieke domein te gebruiken, en kunnen u misschien 
hiermee van dienst zijn. 

+ Laat de eigendomsverklaring staan Het "watermerk" van Google dat u onder aan elk bestand ziet, dient om mensen informatie over het 
project te geven, en ze te helpen extra materiaal te vinden met Zoeken naar boeken met Google. Verwijder dit watermerk niet. 

+ Houd u aan de wet Wat u ook doet, houd er rekening mee dat u er zelf verantwoordelijk voor bent dat alles wat u doet legaal is. U kunt er 
niet van uitgaan dat wanneer een werk beschikbaar lijkt te zijn voor het publieke domein in de Verenigde Staten, het ook publiek domein is 
voor gebniikers in andere landen. Of er nog auteursrecht op een boek mst, verschilt per land. We kunnen u niet vertellen wat u in uw geval 
met een bepaald boek mag doen. Neem niet zomaar aan dat u een boek overal ter wereld op allerlei manieren kunt gebruiken, wanneer het 
eenmaal in Zoeken naar boeken met Google staat. De wettelijke aansprakelijkheid voor auteursrechten is behoorlijk streng. 

Informatie over Zoeken naar boeken met Google 

Het doel van Google is om alle informaüe wereldwijd toegankelijk en bruikbaar te maken. Zoeken naar boeken met Google helpt lezers boeken uit 
allerlei landen te ontdekken, en helpt auteurs en ui tgevers om een nieuw leespubliek te bereiken. U kunt de volledige tekst van dit boek doorzoeken 

op het web via |http: //books .google .coml 



r 



GESCHIEDENIS 
DER TUINKUNST 



C. L. |. SCHAUM 



UITGAAF VAN W. E, J. TJEENK WILLINK TE ZWOLLE 



TUINARCHITECTUUR 

C. L. J. SCHAUM 

Leeraar aan de Riïkstuinbauwwinterschoal te Boskoop 
M>t Vila llluitrail», - Prtji f 3 90 



_.. .._. boek van den heer Schaum mei aandacht heelt geit 

zal hel schoone van vele tuinen nu nog meer waardeeren. Het 
■ — É. ■ — . ...■ _■__ ..-■ — — ^iBBEïn en tuinen bewonderen. 



ZWOLLE 

W. E. J. TJEENK WILLINK 

1916 




GESCHIEDENIS 
DER TUINKUNST 



DOOR 



C. L. J. SCHAUM 

Leeraar aan de Rijkstuinbouwwinterschool te Boskoop 



MET VELE ILLUSTRATIES 



< 



ZWOLLE 
W. E. J. TJEENK WILLINK 

1916 



/ • 



lil 1 ^' i t' 



, f 



VOORWOORD. 



'T. 






'S 



-B^}' ^e< schrijven dezer tuinhistorische sohets was het niet zoozeer 
mijn streven een aantal belangrijke datums en feiten uit de geschiedenis 
der tuinkunst aan den Lezer voor te stellen, veeleer beoogde ik het doel, 
den ontwikkelingsgang der tuinkunst in groote trekken te beschrijven 
en de hoofdverschijnselen op dit gebied eenigszins nader toe te lichten. 

Bij sommige gedeelten ben ik van den door andere schrijvers gevolgden 
weg afgeweken. Vooral is dit het geval met den modernen tuin, die 
ik uitvoeriger behandelde dan in de nieuwere tuinhistorische werken 
gebruikelijk is en wel, omdat de moderne tuin m. i. als het eindresultaat 
van de ontwikkeling d^ tuineti in den loop der eeuwen mag beschouwd 
worden. 

Het spreei^t van zelf, dat ik uit tal van bronnen geput heb ; het tvas 
echter ondoenbaar deze telkens ie vermelden. 

Ten einde de soms dorre beschouwingen eenigszins aantreklcdijk te 
maken, heb iJc een reeks platen ingelasoht, hopende dat die tevens de 
belangstelling voor het onderwerp mogen verhoogen. 

Aan allen, die mij bij het opsporen van gegevens behulpzaam zijn 
geweest, zij hier openlijk dank gebracht. 

Voor welwiUende opmerkingen en verbeteringen, den inhoud betredende, 
houd ik mij steeds beleefd aanbevolen. 

Moge deze schets er toe bijdragen, de liefde voor de schoone tuinkunst 
hij velen aan te wakkeren en tot verdere studie op te wekken, dan acht 
ik mij voor mijn moeite ruimschoots beloond. 

Boskoop, 1915. CL. J. SCHAUM, 

leeraar K. T. W. S. 



-X- 



416818 



INHOUD 



Bladz. 
I. INLEIDING 1 

II. DE OUDE VOLKEN 13 

III. GRIEKEN EN ROMEINEN 21 

IV. DE TUIN DER MIDDELEEUWEN 35 

V. DE RENAISSANOE-STUL IN ITALIË 46 

VI. DE ARCHITECTONISCHE STIJL IN FRANKI?,IJK ... 60 

VII. HOLLANDS TUINKUNST 73 

VIII. DE LANDSCHAPSTIJL IN ENGELAND 117 

IX. DE TUINEN DER ROMANTIEK 129 

X. TUINEN IN AMERIKA EN JAPAN ........ 140 

XI. DE MODERNE TUIN 154 



I. INLEIDING. 



Ten einde de verdere Tffehandeling van het onderwerp te 
vergemakkelijken, wensch^ik eerst een uitstapje te maken op 
het terrein der kunsten, die tot de tuinarchitectuur of tuin- 
kunst in nauwe betrekking staan. 

Alle cultuurvolken in den loop der eeuwen hadden kunst - 
tuinen, doch er zouden honderdtallen van jaren verloopen, 
alvorens zich in ieder land, bij elk volk een eigen kenmer- 
kend systeem ontwikkeld had. Godsdienstige gebruiken, 
zeden en gewoonten, het klimaat, alsook het gevoel voor 
het schoone in 't algemeen, voor het natuurschoon in het 
bijzonder, oefenden hierop een overwegenden invloed uit. 
Ten slotte kwam toch elk volk in 't bezit van een bepaald 
karakteristieken stijl. 

Eigenaardig en opmerkenswaardig mag het verschijnsel 
heeten, dat bij de oudere cultuurvolken het oog voor archi- 
tectonische schoonheid veel sterker ontwikkeld was dan de 
zin voor natuurschoon. Hierin vindt dan ook z'n verklaring 
het feit, dat in die tijden de bouwkunst een beslist dominee- 
renden invloed op de tuinkunst liet gelden. Eerst later, 
toen de natuurwetenschap meer algemeen beoefend werd 
en de vele schoonheden, die de natuur aanbiedt, zich in een 
meer algemeene belangstelling mochten verheugen, verhief 
zich, mede door medewerking van nog andere factoren, de 
tuinkunst tot een zelfstandige kunst. 

De twee richtingen, die elkaar sinds eenigen tijd den voor- 
rang betwisten, de landschappelijke en de architectonische, 
zijn zeer nauw verwant met de beide edele kunsten : schilder- 

ScHAUM, Geschied. Tuink. i 



2 INLEIDING 

kunst en architectuur, terwijl een derde richting, de roman- 
tische, aan het rijk der poëzie zijn grondideeën ontleent. 

De ontwikkelde tuinarchitect of de vriend der oude tuin- 
kunst moet dus noodzakelijk zooveel van de wetten en de 
ontwikkeling der architectuur weten, dat hij, met hare grond- 
wetten bekend, deze ook in de natuur in toepassing kan brengen. 
Verder dient hij evenzeer veri^rouwd te zijn met de grondbe- 
ginselen der schilderkunst, voornamelijk perspectief en kleuren- 
combinatie. 

Ieder kunstenaar heeft zijn bijzonder materiaal. De tuin- 
architect werkt vooral met terrein, planten, water, hout^ 
steen, enz. en het is zijn taak deze grondstoffen, als we ze 
onder dezen naam mogen samenvatten, te ordenen en te rang- 
schikken volgens de regelen van kunst en schoonheid. Tege- 
lijkertijd moet hij echter ook het nuttige zoodanig met het 
schoone weten te vereenigen, dat het resultaat van zijn arbeid 
beantwoordt aan het doel, waarvoor het bestemd is. Uit 
het geheel moet zoowel een practische als een aesthetische 
grondidee spreken. 

Op grond van den hiervoor vermelden overheerschenden 
invloed der bouwkunst bij de oudere volken is het, tot beter 
begrip van ons onderwerp, nuttig, bij de architectuur der 
voornaamste cultuurvolken even stil te staan. De omvang 
van dit werkje eischt, dat deze schets uiterst beknopt zij 
' De bouwconstructies zijn van zeer verschillenden aard. 
Door deze verscheidenheid en hun varieerende onderlinge 
toepassing ontstaan de bouwstijlen, die we in 't kort wenschen 
te bespreken. 

Bij de oude Egyptenaren vinden we stellig de oudste bouw- 
werken der aarde. De Pyramiden bij Memphis, ongeveer 
3000 jaar vóór Christus opgericht, vertegenwoordigen het 
eerste tijdperk der Egyptische bouwkunst. Een tweede 
kunstperiode viel 1000 jaar later, toen men meer naar ont- 
wikkelde bouwkunstige vormen streefde. Kenmerkend zijn 
hier de obelisken en het gebruik van meer bewerkte pilaren,, 
waaruit zich later de kolommen ontwikkelden. Het centrum 
van de bouwwerken uit dit tijdperk was Heliopolis. 

Ten tijde van de heerschappij der Hyksos was er van kunst 
weinig sprake. Pas na hun verdrijving, na 't jaar 1500 vóór 
Christus, herleefde de nationale kunst, inzonderheid in de 
nabijheid van Thebe en ontstonden de voor Egypte typeerende 
tempelgebouwen. Deze tempels waren waarschijnlijk de 



INLEIDING 3 

eerste gebouwen die door regelmatige aanplantingen en tuinen 
omgeven werden. Daarom zullen we de inrichting dier tempels^ 
hier even nader beschrijven. 

Het geheele terrein was door een hoogen muur omringd. 
De ingang werd door twee pyramidale, breede bouwwerken 
geflankeerd, die pylon (poort) genoemd werden. Aan weers- 
zijden van den toegangsweg vond men een rij van sphinxen. 
Vóór het eigenlijke tempelgebouw bevond zich een ruime 
voorhof ; dan volgde een overdekte galerij, door pilaren onder- 
steund. Van hieruit kwam men in verschillende kamers 
en eindelijk in de duistere cella, waarin het afgodenbeeld 
stond. Alle vertrekken waren met symbolische, gekleurde 
schilderingen versierd. 

Naast deze tempels verdienen vermelding de zoogenaamde 
koningsgraven, wier overvloedige wandschilderingen ons een 
volledig beeld geven van het' leven der toenmalige Egypte- 
naren. Opmerkelijk is het, dat daaronder ook afbeeldingen 
van tuinen worden aangetroffen. 

In het vierde en laatste tijdvak der Egyptische bouwkunst 
is reeds duidelijk de invloed der Grieksche kunst merkbaar. 
Zoo b. V. in de tempelgebouwen te Philae. 

Geschiedkundige nasporingen hebben aan het licht gebracht, 
dat de beschaving der Indiërs overoud is. De bouwkunst 
dezer volken hing op het allernauwst samen met hun gods- 
dienst. De grootsche, overweldigende rotstempels, zooals 
de met beeldhouwwerk versierde tempels van Ellora en 
Elefante, zijn de oudste gedenkteekenen uit den tijd, toen 
het Boeddhisme in Indië bloeide. 

Het tweede tijdperk kenmerkt zich door de ,,stupa" of 
„tope", ronde, koepelvormige gebouwen, vooral opgericht 
boven de grafheuvels van heilige mannen. 

Eindelijk noemen we nog de pagoden, torenvormige gebou- 
wen op de tempelplaatsen opgericht. Het tempeldistrict 
was door muren omringd, doch van kunsttuinen was ook 
hier nergens sprake, men vond deze slechts in de nabijheid 
der vorstelijke paleizen en kasteelen. 

De kunst der Indiërs was en bleef zoozeer overheerscht 
door hun godsdienstige begrippen, dat voor het schep- 
pend vernuft van den kunstenaar weinig of geen plaats 
overbleef. 

Evenzeer als die der Indiërs is ook de cultuur der Chineezen 
van grijze oudheid. Gedurende vele eeuwen was in China de 

1* 



4 INLEIDING 

regeeringsvorm patriarchaal. Alles hing dus van de gezind- 
heid des vorsten af. Omstreeks 500 voor Christus, in den 
tijd van Confucius, kwam hierin eenige verandering. Naast 
den akkerbouw ontwikkelde zich de volksvlijt ; groote steden 
ontstonden, vorstelijke residentiën werden gebouwd, terwijl 
kunsten en wetenschappen bloeiden. Tegen het einde der 
derde eeuw eindigde dit tijdperk van hoogeren opbloei en 
keerde men tot den ouden toestand terug, 't Eigenaardige 
vau het Chineesche volk is, dat het niet, of slechts heel moeielijk 
vatbaar is voor een snelle trapsgewijze ontwikkeling op het 
gebied van wetenschap en kunst. De algemeen heerschende 
denkbeelden van voor duizend jaar vinden we weinig of niet 
veranderd bij hen terug. Hierbij komt de karakteristieke trek 
van de zonen van het Hemelsche rijk, dat ze bij alles slechts 
het practische nut in 't oog houden, zonder ook aan het schoone 
een eervolle plaats in te ruimen. 

De kunst was dus in China geheel afhankelijk van de regee- 
rende vorsten en van hun godsdienst. Naast de tempels 
komen alleen de keizerlijke paleizen en de kasteelen der rijks- 
grooten in aanmerking. De bouwstijl werd sterk beïnvloed 
door de Indiërs, van wie ook de Boeddhistische godsdienst 
werd overgenomen. Naast pagoden, zooals b.v. de porseleinen 
toren te Nanking, vindt men er ook sierlijke tuintempels, 
kiosken, enz. 

Mesopotamië, het land tusschen den tweelingstroom Tigris 
en Euphraat, is een overoud cultuurland. Hier woonden 
eerst de AssyriërSj later de Babyloniërs. 

De hoofdstad van het Assyrische rijk was Ninivé, een stad 
van 480 stadiën omvang, ons door Herodotus nauwkeurig 
beschreven. Op den heuvel van het tegenwoordige dorp 
Kujundyk lagen de koningspaleizen, waar eenmaal Semiramis 
moet gewoond hebben, aan welke vorstin alle belangrijke 
gebouwen worden toegeschreven. Binnen de muren van 
Ninivé hebben stellig naast graanvelden en jachtterrein ook 
tuinen gelegen, omtrent welke ons echter niets naders is over- 
geleverd. De Assyriërs bouwden met gebakken steen of tichels 
van leem, in de zon gedroogd. De voorzijde der van deze 
steenen opgetrokken gebouwen werd met een laag alabast- 
gips bedekt. Bekend is hun beeldhouwkunst, vooral waren 
zij meesters in het vormen van dierfiguren. Hun bouwkunst 
bereikte zijn hoogtepunt omstreeks 700 vóór Christus, welk 
bloeitijdperk 100 jaar later eindigde. Hun belangrijkste 



INLEIDING 5 

gebouwen waren terrasvormig, soms vele verdiepingen hoog 
en rustend op muren of kleine, sterke pilaren. 

De Babyloni'èrs, die in 606 het Assyrische rijk slechtten en 
op de puinhoopen van dat rijk het hunne grondvestten, hadden 
tot hoofdstad het groote en grootsche Babyion. ^N^aast den 
landbouw legden zij zich vooral op nijverheid toe. 

Babyion had 90 K.M. omvang. De belangrijkste gebouwen 
waren de terrasvormige tempel van Belus, de hangende tuinen 
en het paleis van Nebukadnezar, die tot 561 voor Christus 
regeerde. 

Ten tijde van Christus lag de oude stad reeds grootendeels 
verwoest, immers de in de zon gedroogde baksteenen konden 
aan de vernieling slechts zwakken weerstand bieden. 

De beheerschers van het machtige Babylonische wereldrijk 
bezaten absolute vorstenmacht. Hun weelde en schitterende 
hofhouding en die hunner rijksgrooten grensde aan het fabel- 
achtige. Hieruit volgt als van zelf, dat de kunst in 't alge- 
meen, vooral ook de bouw- en de tuinkunst, met grooten 
ijver beoefend werd. 

De Babyloniërs, een weelderig en zedelijk verbasterd volk, 
werden in 539 vóór Christus door de Perzische koningen 
onderworpen en Babylonië werd een provincie van dit nieuwe 
wereldrijk. 

De Perzen namen de beschaving der Assyriërs en Baby- 
loniërs over. Zij bouwden met hetzelfde materiaal en in 
denzelfden geest voort. Ook hun koningsburchten lagen 
op terrasvormige hoogten, die vrij zeker door tuinen omgeven 
waren. 

Al spoedig deden zich Grieksche invloeden gelden, vooral 
op de bouwkunst. In deze periode werden gebouwd de 
groote koningspaleizen te Persepolis en in andere residentiën. 

De bouwkunst der Pheniciërs en Israëlieten stond deels 
onder Babylonischen, deels onder Egyptischen invloed. 

Bij de Grieken waren de woonhuizen uit bouwkundig oog- 
punt van weinig waarde, doch bij hun tempelbouw verhief 
de kunst zich tot ongekende hoogte. De harmonische even- 
redigheid dier tempels maakt een verheven, vaak overweldi- 
genden indruk. 

De Dorische en Ionische stijl vertoonen twee zelfstandig 



naast elkaar staande opvattingen. De eerstgenoemde huldigt 
eenvoudige, strenge vormen met weinig plastisch ornament, 
terwijl de laatste een rijkere vormenont wik keling ten toon 
spreidt. Het eerste tijdperk, dat valt vóór de Perzische 
oorlogen, was van minder beteekenis. Het tweede echter, 
waarin vooral schittert de tijd van Pericles, den beheerscher 
van Athene, is ryk aan schoone, beroemde bouwwerken, 



Grieksche styL 

zooals b.v. de Acropolis, het in 438 voor Chr. voltooide Par- 
thenon en het Erechtheion. Tijdens deze periode werden 
ook elders beroemde tompels opgericht, o. a. de Olympische 
Apollo-tempel. 

In het derde tydvak werd de Corynthische stijl de heer- 
schende, terwyl tegelijkertijd Oostersche invloeden zich 
deden gelden. In dezen tyd werden naast enkele tempels 
vooral groote schouwburgen, talrijke paleizen en landhuizen 
gebouwd. 

De Romeinen bouwden niet in oorspronkelijken stijl, doch ont- 
leenden hun ideeën aan andere volkeren, vooral aan de Grieken. 
Inzonderheid vervolkomenden zij den gewelf- en den koepel- 
bouw. Hun bouwkunst nam pas in den laatsten tijd der 
Bepnbliek, toen de Grieksche geest den Eomeinschen eenvoud 



RoDuiansche stijl . 

verdrong, een hoogeren vlucht en verhief zich onder keizer 
Augustus tot ongekende hoogte. Bouwde men aanvankelijk 
slechts tempels en basilieken, baden en triumpL bogen, 
weldra werden deze openbare gebouwen gevolgd door 
prachtige paleizen en weelderige landhuizen, door ruime 
tuinen omgeven. 

De Bpzantijnache en Qothiscke bouwstijlen staan in weinig 
of geen verband met de tuinkunst, zoodat we hier met 
bloote vermelding kunnen volstaan. 

Belangrijker echter, in verband met het door ons te behan- 
delen onderwerp, is de bouwkunst van den Islam. De phan- 
tasie en de kunstzin der volgelingen van Mohammed, inzonder 
der Arabieren, wist een gansch eigenaardige architectuur- 
stijl te scheppen. De sierlijke zuilen en boogvormen bereikten 
in den zoogenaamden Moorschen bouwstijl tqdens de heer- 
schappij der Omeyaden in Spanje hun schoonsten luister. 
Het meest beroemd is de koningsbureht Alhambra, omstreeks 
1250 na Christus begonnen, in de volgende eeuw voltooid. 
Naast de kunstvolle gebouwen speelden de fraaie voorhoven, 
die intusschen ook by de voorname burgerhuizen geenszins 



INLEIDING 



Gothische stijl. 

ontbraken, een voornamen rol. Later komen we hierop uit- 
voeriger terug, 

In het begin der 15* eeuw ontstond in Italië, waar nog 
tal van bouwwerken getuigden van het glorietijdperk van den 
Bomeinschen stijl de bouwstijl der Renaissance. 

„Benaissance" beteekent wedei^eboorte, de wedergeboorte 
n.1. van de oude antieke, voornamelyk Grieksehe kunst, die 
in tegenstelling met de algemeen verbreide Gothiek wederom 
opleefde. 

De vroege Benaissance, die loopt tot ongeveer 1500, ken- 
merkt zich door ryke vinding en sierlijke uitwerking van nieuw 
ornament en door veelvuldige toepassing van antieke vormen, 
ontleend aan de modellen der Grieksehe meesters. Blykbaar 



INLEIDING 9 

oefende ook de weer oplevende belangstelling in het rijk der 
natuur reeds invloed uit, getuigen de gestyleerde bladvormen, 
vooral naar der Grieken voorbeeld Acanthusbladen, hier- 
naast groteske diervormen, trophaeën, kinderfiguren en verder 
mythologische en allegorische groepen. 

De hooge Renaissance der 16* eeuw veredelt de vormen 
en conturen en strekt zich ook uit over het kunsthandwerk 



Arabischo atgL 

en de tuinkunst. Bij de ornamenteering worden de motieven, 
ontleend aan de plantenwereld, verdrongen door het siersehild. 

Bij de laat-Benalssance, omstreeks 1600, zijn Oostersche 
invloeden merkbaar, wat o, a. blykt uit de Perzische ara- 
besken. 

De Benaissance vond in Italië en later ook in de noordelijke 
landen van Europa algemeene toepassing. Naast kerken, 
waren het vooral ook de vorstelyke paleizen, die door hun 
schoone harmonische groepeering en voornamen, klassieken 



INLEIDING 



bouwtrant een verheven indruk maakten. De tuinen, die bij 
deze kasteelen een voorname rol speelden, werden in denzelfden 

geest geconstrueerd. 



R^DBiasanoe stijl. 

Na 1600 had in Italië de Renaissance afgedaan en moest 
plaats maken voor den Barokstijl. Deze kenmerkt zich vooral 
door een streven naar een meer schilderachtig effect. De 
vormen worden groot scher, de versieringen krachtiger, de 
behandeling van het ornament verliest aan sierlijkheid. Bekend 
zijn Barok- lof- en rankenwerk. De overdreven zucht naar 
decoratieve overlading doet de strenge en edele vormen der 
Kenaissance ernstig afbreuk. 

Na 1700 ontstond in Prankr\jk de Rococo-stijl, die daar 
tot 1760 heerschappij voerde. Deze stijl vermydt zorgvuldig 
alle rechtlynigheid bij de constructie zoowel van hoofdonder- 
werp als van de détails. De symmetrie wordt totaal verbannen ; 
de motieven voor het ornament zijn eenvoudiger en bestaan 
uit schelpvormen, bloemen en niet-symmetrisehe krullen. 

Het is wel eigenaardig, dat men terzelfder tijd, dat men in 
de tuinkunst de rechte lijnen vaarwel zei en de gebogen lijnen 
daar hoogtij vierden, men in de bouwkunst tot den t 



INLEIDING 11 

digen rechtlijnigen stijl der Antieken in den zoogenaamden 
Empirestijl terugkeerde. 

Hiermede eindigen we onze korte, historische schets over 
de ontwikkeling in den loop der eeuwen van de hoofdstijlen 
der architectuur. Ons doel hierbij was enkel, de aandacht 
te vestigen op de bouwkunst, die gedurende vele honderden 
jaren de tuinkunst overheersehte. 

Een andere kunst, die sinds een paar eeuwen sterk de tuin- 
architectuur influenceert, is de schilderkunst. 

Hier kunnen we met een zeer kort woord volstaan. Deze 
kunst geeft geen werkelijkheid, maar óf slechts den schijn, 
hoe zich n.l. een tafereel, van een bepaald punt gezien, aan 
ons oog vertoont, óf een geïdealiseerd landschap, zooals de 
phantasie van den schilder zich dat gedacht heeft. De schil- 
derkunst en vooral de landschap-schilderkunst, die voor ons 
onderwerp van 't meeste belang is, steeg in de 17® eeuw tot 
ongekende hoogte en moest dus, vooral toen de landschappelijke 
stijl den regelmatige verdrong, mt den aard der zaak op den 
aanleg van tuinen en de rangschikking der onderdeden een 
belangrijken invloed uitoefenen. 

Ook de poëzie heeft eenigen tijd en wel in het Komantische 
tijdvak, de tuinkunst beïnvloed. Met de vermelding hiervan 
is nagenoeg alles gezegd, daar dit geschiedde in een periode, 
waarin de tuinarchitectuur een tijdperk van stilstand door- 
leefde. 

Ten slotte zij nog vermeld dat aan de muziek een term 
ontleend is, die tegenwoordig bij de moderne tuinarchitecten 
met een zekere voorliefde gebezigd wordt, n.l. 't woord rythme. 
Met dit woord wil men dan aanduiden de meetkundige wet, 
die aan een ontwerp ten grondslag ligt, en de toepassing 
dier wet in orde, tijd en maat. En evenals bij iedere kunst- 
schepping, moet ook in de tuinkunst de compositie, de samen- 
stelling door den kunstenaar doorgrond, begrepen, gevoeld 
en op de meest edele en wei-doordachte wijze ten uitvoer 
gebracht worden, opdat het resultaat van zijn pogen inder- 
daad een kunstwerk moge zijn. 



12 DE OUDE VOLKEN 



II. DE OUDE VOLKEN. 



Zoodra de mensch zich meer op akkerbouw toelegde en zich 
aan eeh vaste woonplaats gewende, zal hij zeker al spoedig in de 
nabijheid zijner woning een stuk gronds voor voedingsgewassen 
afgezonderd en ter beschutting omheind hebben. Dit stuk 
land werd met meer zorg behandeld dan het bouwland en 
door een of meer rechte paden in vakken verdeeld. Naast 
de cultuur der eenvoudigste groenten kwam al spoedig die 
der vruchtboomen en zeer zeker zal de vriend der natuur 
ook wel een plaatsje aan enkele bloemen ingeruimd hebben, 
vooral aan die planten, die hij als geneeskrachtig had leeren 
kennen. Een ruwe, gegraven put leverde het voor besproeiing 
benoodigde water, terwijl onder een schaduwrijken boom 
een rustbank geplaatst werd. 

Dit is stellig wel de alleroudste vorm van den tuin, de 
nutstuin, zooals hij zich door alle eeuwen heen gehandhaafd 
heeft. 

Uit dezen oer- vorm is door trapsgewijze ontwikkeling ontstaan 
de nutstuin en de siertuin, die eerst steeds naast en bij elkander 
behoorden. De siertuin ontwikkelde zich verder in een richting, 
overeenkomstig volkskarakter, klimaat, enz. Later werd 
de siertuin hoofdzaak en werd den nutstuin een plaats aange- 
wezen meer van het woonhuis verwijderd. 

In de geschiedenis van elk volk valt een voortdurend 
streven op te merken naar een steeds hoogeren trap van 
beschaving. 



DE OUDE VOLKEN 13 

Na het heldentijdperk en de eigenlijke wording en vestiging 
van den staat, volgt doorgaans een tijdvak van macht en 
welvaart, waarin rijkdom en weelde a. h. w, den stoot geven 
aan een rijken opbloei van de kunst op velerlei gebied. Als 
regel geldt bijna, dat slechts in dit bloeitijdperk de tuin- 
kunst een meer of minder belangrijke plaats in de rij der 
zusterkunsten inneemt. Vandaar, dat we dan ook bij de 
Oude Volken slechts aan deze periode onze aandacht zullen 
schenken. 

In de grijze Oudheid was de heerschappij volstrekt autocra- 
tisch en patriarchaal. Dien- 
tengevolge waren slechts 
de vorsten en de grooten 
des ryks in staat, iets be- 
langrijks op het gebied 
der tuinkunst te scheppen. 
Dit verschijnsel nemen|we 
waar bij de oode Eg'yp- 
tenaren, Chineezen, In- 
diërs, Assyriërs, Babylo- 
niërs en Perzen. 

Egypte. 

Enkele duizenden ^ jaren 
vóór onze j aar telling j ston- 
den de bewoners van 
Egypte reeds op een vrij 
hoogen trap van bescha- 
ving. Uit hun bouwwer- 
ken, die beden nog van 
hen willen en kunnen ge- 
tuigen, spreekt een streven 
naar het scheppen van 

grootsche, ontzagwekken- Egyptisohe palaiBtuin. 

de kunstgewrochten. We noemen de Pyramiden, de paleizen 
en koningsgraven, de tempels, inzonder die te Memphis, 
Thebe, Arsinoë, On en Sals. De beschaving bereikte zijn 
hoogtepunt in den tijd vanaf de heerschappij van de Pharaö's 
der achttiende Dynastie (dus in den tijd, waarin de Israë- 
lieten onder Mozes dat land verlieten) tot aan de 6^ eeuw 
vóór Christus, toen Griekenlands kunst zijn invloed deed 
gelden. De paleizen der koningen en hooggeplaatsten dea 



14 DE OUDE VOLKEN. 

rijks waren prachtige gebouwen, volgens de overlevering, 
alsmede volgens afbeeldingen, op tempelmuren en gedenk- 
teekenen aangetroffen, van schoone, regelmatig aangelegde 
lusthoven voorzien. Ook het bekende Bijkspaleis, het Laby- 
riuth, eigenlijk een heele stad van paleizen, had uitgestrekte 
boomgaarden, rozen- en bloementuinen. 

De rotsgraven van Beni-Hassan leeren ons de tuinkunst der 
bewoners als lapidaarstijl kennen, terwijl men in Teil el Amare 
een in steen gegrift tuinplan uit de 16^ eeuw vóór Christus 
gevonden heeft. 



Egyptische tuin volgens een wandschildering. 

De oud -Egyptische tuin had ongeveer den volgenden 
vorm : 

In een grooten vierhoek omgeeft een dubbele rij boomen 
het geheel. In het zuiden vindt men het woonhuis, in het 
midden een groot waterbassin, door een breeden weg om- 
geven. Uit de verdere beplanting, gebouwen en pavillons 
valt op te maken, dat men in den tuin vooral schaduw en 
koelte zocht. Van de beplanting zijn te herkennen : Syro- 
moren, Platanen, Palmen, Accacia's, Appel, Oranje, Jasmyn, 
Eosmarijn, etc. Verder vooral ook Vijgen, Junipenis 



DE OUDE VOLKEN IB 

en Granaat. Zeer veelvuldig werden planten in steenen 
kuipen aangetroffen, ook bloemen op regelmatig afgeronde 
bedden. 



Egyptische tempeltuin. 

Assyrië en Bahylonië. 

Hoewel het niet geschied kondig vaststaat of de mythische 
koningin Semiramis, ofwel verschillende vorsten na 1200 vóór 
Chr., inzender Nebucadnezar (605 — 561), de grootsche gebou- 
wen van het Babylonische rijk stichtte, zeker is het, dat ons 
omtrent den tuinaanleg van dat volk zeer weinig overgeleverd 
is. Alleen zijn bekend de door Nebueadnezar aangelegde 
hangende tuinen op den oostelijken oever van de Euphraat, 
waaromtrent de overlevering ons een en ander meedeelt. 

Men mag voor vrij zeker aannemen, dat de Bahyloniers 
de tuinen der oude Egyptenaren kenden en in hoofdzaak 
als model voor hun tuinen kozen. 

De hangende tuinen bestonden uit een aantal terrasvormig 
opgebouwde verdiepingen, rustend op baksteenmuren en 
dikke pilaren. De terrassen waren bedekt met een dikke laag 
aarde, waarin boomen en heesters geplant werden. Het 
voor besproeiing benoodigde water werd door leidingen uit 



16 DE OUDE VOLKEN 

de Euphraat toegevoerd. Een deel van dit water voedde 
de verschillende ka^kaden. In de verscheidene verdi(^.pingen 
waren gangen, galerijen en grotten aangebracht. 

Het geheel maakte den indruk van een grooten, met bosch 
begroeiden berg. Vanaf het hoogste terras genoot men 
een heerlijk vergezicht over de reusachtige stad. 

Evenals te Babyion waren bij andere groote rijkspaleizen 
hangende tuinen, hoewel doorgaans van kleineren omvang. 

Volgens Diodor vond men bij Kirmanschak een tuin van 
12 stadiën omvang, waarvan nog eenige ruïnen met inschriften 
bestaan. Uit die overblijfselen valt op te maken, dat deze 
terrassen niet gebouwd, maar in de rots uitgehouwen waren, 
op dezelfde wijze, als soms latere Eomeinsche tuinen. 

Behalve Diodor hebben ook Strabo en later Curtius vele 
bijzonderhedeji omtrent deze tuinen opgeteekend. Mozes 
van Chorene verhaalt ons van een dergelijken tuin, met in de 
rots uitgehouwen terrassen, waarvan de onderaardsche kamers 
met reUefs versierd waren. 

Omtrent de tuinen der rijksgrooten wordt ons door de 
geschiedschrijvers niets vermeld. 

Perzië, 

Babyloniërs en Assyriërs werden onderworpen door de 
Meden en Perzen, een Indo-Germaanschen volksstam. 

Omtrent de oude cultuurgeschiedenis dezer volken bezitten 
we geen betrouwbare gegevens, alleen is ons bekend, dat 
zij als heerschend volk in Vóór-Azië, noch op het gebied 
van kunst, noch op wetenschappelijk terrein veel presteerden, 
doch dit alles aan vreemdelingen overlieten. 

Het Perzische rijk had vijf koninklijke hoofdsteden : Babyion, 
Suza, Ecbatana, Persepolis en Pasargadae. In elk dezer 
steden, vooral te Suza, dat een omvang had van 20 K.M., 
vond men paleizen met groote tuinen. In Suza hield de 
koning in het voorjaar zijn verblijf, terwijl Ecbatana zijn 
zomerresidentie was. Voorts had elk der twintig satrapen 
in de hoofdstad hunner provincie een paleis met tuin. Om- 
trent den aanleg dier tuinen verkeert men in het onzekere. 

De zoogenaamde Paradijzen lagen in de onmiddellijke 
nabijheid eener rivier of beek, waar het water het mogelijk 
maakte de overal dorre vlakte in een lusthof met weelderigen 
plantengroei te herscheppen. We hebben hier dus niet zoo 
zeer te doen met kunsttuinen, als wel met uitgestrekte aan- 



DE OUDE VOLKEN 17 

plantingen, afgewisseld met bouwland, gescheiden of onderling 
verbonden door rechte lanen, beplant met bolgewassen, 
bloemen en rozen. Hier en daar was een omheind terrein 
gereserveerd voor de jacht. In die paradijzen vond men 
verder bronnen, rusthuizen en jachtkasteelen. 

Plutarchus deelt ons mede, dat Tissapherneis, de satraap 
van lonië en Carië, een zijner paradijzen Alcibiades noemde. 
Dit paradijs was rijk aan water, heerlijke grasvlakten en 
versierd met priëelen en lusthuizen. Xenophon noemt ons 
nog de tuin van Cyrus te Celana, die vooral voor de jacht 
bestemd was, de Maeander stroomde midden door dat wild- 
park. Verder was beroemd de tuin van Bellvis, den satraap 
van Syrië, waarin de vruchten van elk seizoen vertegenwoor- 
digd waren. Voorts vinden we vermeld een tuin te Sitaoe 
aan den Tigris, die beplant was met de meest verscheidene 
soorten van boomen. 

Ook verhaalt Xenophon ons van een Artemis-tempel, 
waarom een boomgaard met veelsoortige vruchtboomen 
aangeplant was. 

Men mag aannemen dat vele der kleinere paleizen door 
boomgaarden en groentetuinen omringd waren. Was er 
tevens een kunsttuin aangelegd, dan bestond deze hoofd- 
zakelijk uit een recht kanaal met aan weerszijden een breeden 
weg, terwijl die weg aan de landzijde met boomen, heesters 
en bloemen beplant was. 

In plaats van gazons vond men vlakten, begroeid met 
voederkruiden. Van de bloemen werden inzonder die geplant, 
welke voor bereiding van zalfolie gebruikelijk waren. Zoo 
bereidde men een beroemde olie van leliën, Sezam, bittere 
amandelen en Terebinthen. 

Voorts vond men Platanen, Cypressen, Palmen, Eozen, 
Aloë enz., vele bolgewassen. Papaver en Viooltjes. 

Van koning Cyrus lezen we, dat hij langs de heirwegen 
vruchtboomen liet planten. Zelfs werd aan de koninklijke 
scholen onderwijs in fruitcultuur gegeven. 

Gewoonlijk vindt men onmiddellijk na de beschrijving 
van de tuinen der Oude Volken, die der Arabieren. Onwille- 
keurig wekt dit 't vermoeden, dat de tuinen der Arabieren 
een directe voortzetting zijn van die der Perzen. Zoodoende 
zou men echter een voor de tuinkunst zeer belangrijk tijdvak 
over het hoofd zien. 

ScHAüM, OescJiied. Tuink. 2 



18 DE OUDE VOLKEN 

Hierbij dient men niet uit 't oog te verliezen, dat zich 
reeds vóór Alexander den Grooten in het Oosten overal Grieken 
vestigden, die weldra op het gebied van kunst en wetenschap 
de leermeesters dier Oosterlingen werden. Zij waren het, 
die den tuin om het huis volgens vaste regels construeerden, 
zoodat men verkreeg een regelmatig aangelegden kunsttuin, 
waarin men naast koele schaduw en rust ook natuurgenot 
kon smaken. Zij waren het ook, die de groote tuinen bij de 
paleizen der Oosterlingen versierden met kunstige fonteinen, 
prachtige tuinhuizen en ook vooral met geometrisch gerang- 
schikte bloembedden. 

Zoo was dus, in het tijdsverloop tusschen Alexander den 
Grooten en de verovering van Azië door de Eomeinscbe leger- 
scharen, hier een kunststijl ontstaan, en had zich in dien tijd 
de geometrische tuin ontwikkeld. De Komeinen verfraaiden, 
mede onder Griekschen invloed, de oude, reeds bestaande 
tuinen, legden vele nieuwe aan, welke alle bleven bestaan 
lang na den val van het West-Eomeinsche rijk, totdat het 
Oost-Eomeinsche rijk in 639 Syrië aan Kalif Omar verloor. 

De Arabieren namen nu achtereenvolgens van de meeste 
Aziatische landen bezit. Overal vonden zij paleizen met tuinen. 
Zoodra hun veroveringszucht bevredigd was, genoten ze van 
hetgeen het veroverde land hun aanbood, ook van de tuinen. 
Zij legden ook nieuwe tuinen aan, aanvankelijk in denzelfden 
Griekschen geest, doch geleidelijk vormden zij zich een eigen 
karakteristieken stijl, gewoonlijk de Arabische of Oostersche 
stijl genoemd. 

De Oosterling bemint rust en genot en verlangt dus in de 
eerste plaats dat zijn tuin, geheel van de buitenwereld afge- 
zonderd, door muren of huizen ingesloten is. Hier zoekt hij 
de schaduw der boomen, de koelte der ruischende fonteinen, 
het genot van verschillende vruchtsoorten en veelkleurige, 
zoetgeurende bloemen. 

De tuinen der Arabieren zijn dus vrij wel in Grieksch- 
Eomeinschen geest aangelegd en zooals ze in den bloeitijd 
van het kalifaat waren, zijn ze nu in hoofdzaak nog. De 
beroemde tuinen van Bagdad en Damaskus zijn weliswaar 
verdwenen, maar in Spanje zijn ons uit de overheersching der 
Arabieren enkele modellen van den Oosterschen stijl bewaard 
gebleven. 

Zoo het paleis Alcazar bij Sevilla, in 1181 door de Arabieren 
begonnen, in 1353 door koning Peter in Arabischen bouwtrant 



DE OUDE VOLKEN 19 

voltooid. De tuinen van dit paleis zyn in denselfden stijl 
aangelegd. De hoven z\jn door zuilen- en bogengangen om- 
geven, terwijl het centrum telkens gevormd wordt door een 
marmeren bassin met fontein. De grond is, behoudene 
regelmatige, open vakken voor beplanting, met marmer 
geplaveid. De opengelaten ruimten zijn beplant met oranje- 
boomen en andere 
zuidelijke vrucht- 
boom en, bloemhees- 
ters en bloemen. 
Een tweeden ooster- 
schen tuin vinden we 
op de Serra del Sol 
bij Oranada, beter 
nog zouden we het 
een park kunnen 
noemen, doorkruist 
van tal van rechte 



Oudtijds vond men 
hier veel fonteinen, 
regelmatige water- 
bassins en pavil- 
joens. 

Doch de beroemd- 
ste van alle is de 
tuin van het Alham- 
bra te Granada. De 
toegangswegen loo- 
pen langs kanalen 
met stroomend wa- 
ter, het afvoerwater 
Arabiaoho binnenhof. ^^' fonteinen en 

vijvers, terwijl langs 
die wegen tal van nistbanken zijn aangebracht. Aan beide 
zijden van den weg strekken zich door paden gekruiste boom- 
aanplantingen uit. 

De eigenlijke tuinhoven zelf zijn sierlijker van aanleg. 
Zoo noemen we de Hof der Alberca met z'n 45 M. langen en lOM. 
breeden regelmatigen visehvijver, beplant vooral met Rozen, 
Myrthen en Oleanders. Noch fraaier is de Hof der Leeuwen 
met de beroemde Leeuwenbron. Alles ademt naast pracht 



20 DE OUDE VOLKEN 

en sierlijkheid, rust en vrede. Vooral indrukwekkend zijn 
de vergezichten over bergen, vlakten, rivieren en dorpen. 

Bekend is, dat de Arabieren niet alleen om practische 
redenen liefhebbers waren van boomen en bloemen, maar 
ook wetenschappelijk de botaniek bestudeerden. Zoo l3estaat 
er nog een plantenlijst van Eba Alean van alle in den tuin 
van Sevilla bijeengebrachte gewassen, waaruit de belangrijk- 
heid dezer verzameling blijkt. 

De tuinkunst der Arabieren was dus in zijn oorsprong 
Grieksch-Eomeinsch, doch ontwikkelde zich verder geheel 
zelfstandig en had slechts zijdelings invloed op de latere 
Eenaissance tuinen. Een overgangstijdperk in den gewonen 
zin vormt de Oostersche stijl dus niet. 

Ten slotte rest ons nog iets mee te deelen omtrent de tuinen 
der Indiërs, Chineezen en Japanners. De beschrijving der 
beide laatstgenoemde behoort echter in een later hoofdstuk 
thuis, terwijl over de tuinen der Indiërs zoo weinig te vermelden 
valt, dat we met enkele regels kunnen volstaan. 

Slechts enkele sagen verhalen ons van de tuinen der oude 
Indische koningen. Veel vernemen we daarin over schoone 
vruchtentuinen, maar zeer weinig over siertuinen. In een 
koningstuin eischte men veel vloeiend water, veel wandel- 
paden, terwijl in den boomgaard sierlijke vogels en tamme 
* dieren gehouden werden. Om het paleis vond men terrassen, 
terwijl de geheele tuin door muren en grachten omringd was. 



GRIEKEN EN ROMEINEN 21 



III. GRIEKEN EN ROMEINEN, 



DE GRIEKEN. 

De oude inwoners van Griekenland vereerden hun goden 
in grotten en spelonken, waarvoor zij dan boomen, inzonder 
platanen plantten. Dit gedeelte noemden zij „Alsos". Het 
meest bekende was dat te Delphi. Deze gewoonte deelden 
de Grieken, die het eerst de beschaving van Azië naar Europa 
overbrachten, met andere Oostersche volkeren, b. v. de Phe- 
niciërs en de Israëlieten. Zoo was het afgodsbeeld van Astarte 
altijd door een geheiligd bosch omgeven. Astarte, de Syrische 
Aphrodite, werd later ook te Krannion bij Korinthe vereerd. 
Hier was haar grot niet door inheemsche boomen omgeven, 
maar door den tegelijk met den godsdienst geïmporteerde 
Cypressus sempervirens. 

In plaats van de grot kreeg men later den tempel, die eveneens 
door plantsoen omringd was. Het geheele, door een muur 
omheinde, heilige gebied werd ,,Temeni" genoemd.. 

Homerus beschrijft ons de grot van^^alypso als met wijn- 
ranken omslingerd. Populieren en Erlen staan voor de 
grot ter beschutting tegen de zon. Op de daarnaast gelegen 
grasvlakte groeiden klimop en viooltjes. 

De tuin van Odysseus op Ithaka was een boomgaard met 
appels, peren, wijngaard, vijgen en olijven. Een doornhaag 
vormde de grens, terwijl de grond onder de vruchtboomen 
voor groentecultuur bestemd was. 

Ten slotte beschrijft Homerus ons de lusttuinen van Alkinoos, 
bij het koninklijk paleis gelegen. Ook deze bestonden uit 
een ongeveer 1 H.A. grooten boomgaard met kruidtuin. In 



22 GRIEKEN EN ROMEINEN 

den tuin vond men twee bronnen, terwijl een heining het 
geheel althans grootendeels omgaf. 

Uit lateren tijd ie vooral beroemd het heilige Olyfbosch 
te Olympia, waarin zich het hyppodroom, het 170 M. lange 
Btadium, de tempel van Juno en eenige altaren bevonden. 



Eeconstructie van een gedeelte van den feostplaata te Olympia. 

De tempel van Jupiter met het beroemde beeld door Phidias 
gebeeldhouwd, stond buiten het bosch. Dit bosch was door 
rechte wegen doorsneden en had een tweeledige bestemming : 
eerstens schaduw te geven en ten tweede een passenden achter- 
grond te vormen voor de talrijke standbeelden. 



GRIEKEN EN ROMEINEN 23 

Onder Perikles (494 — 429 v. Chr.) verhief zich Athene tot 
de eerste stad der Oude Wereld. Hij verrijkte de stad met 
heerlijke bouwwerken. Alle takken van kunst bereikten 
een ongekende hoogte, alleen de tuinkunst uitgezonderd 
Dit moet men verklaren uit het feit, dat in dezen tijd, waarin 
zoovele openbare gebouwen tot stand kwamen, de burger 
slechts een bescheiden woning had. Het huiselijk leven 
en persoonlijke behoeften en gemakken werden geheel op 
den achtergrond gedrongen door het openbare -, het staats- 
ieven. Slechts langzaam nam het vermogen der burgers 
toe. Wel bezaten burgers als Nicias en Alcibiades een ver- 
mogen van ongeveer twee millioen gulden, doch de herhaalde 
groote oorlogen verslonden schatten gelds, zoodat men er 
niet aan denken kon, geld aan paleizen en tuinen te besteden. 

Ook vernemen wij, dat Kimon omstreeks dezen tijd (450 
V. Chr.) de omheiningen van de tuinen zijner landgoederen 
liet wegruimen, zoodat iedere vreemdeling ongestraft de 
vruchten mocht plukken; ook, dat hij enkele lusthoven aanlegde 
en Lyceum en marktplein met boomen beplantte en de ver- 
wilderde bosschages om de Akademie tot een schaduwrijke 
lustplaats herschiep, doch hierbij schijnt het gebleven te 
zijn. Ook is bekend, dat in de kweekerijen veel bloemen 
geteeld werden, die op de markt gretige koopers vonden. 

De Peloponnesische oorlog van 431 — 404 maakte de ont- 
wikkeling der tuinkunst onmogelijk. En nadat het diep 
vernederde Athene zich wederom eenigszins hersteld had, 
begon vanaf 356 v. Chr. de Macedonische overheersching. 
Juist in dezen tijd verhief zich de tuinkunst, door rijken en 
machtigen beschermd. Demosthenes (gest. 322 v. Chr.) 
schrijft over dien tijd : „Er zijn staatslieden, wier woningen 
vele openbare gebouwen in pracht overtreffen en die reusachtige 
landgoederen bij elkaar gekocht hebben ; wat daarentegen 
van staatswege gebouwd wordt, is nietig en armoedig." 

Nu was dus de tijd aangebroken, waarin weelde en pracht- 
lievendheid de behoefte aan mooie ïusttuinen deden geboren 
worden. De Grieken waren beschaafder en veeleischender 
geworden ; wat men aan geest en kracht verloren had, 
was aan ondervinding en fijneren smaak gewonnen. Men 
streefde er naar het leven gezelliger en aangenamer, weel- 
deriger en schitterender te maken. Sinds Alexander den 
Grooten werd het maatschappelijk leven rijker, kunst en nijver- 
heid namen een andere richting en aan zakelijke wetenschappen 



24 GRIEKEN EN ROMEINEN 

werd een ruimer veld toegewezen, l^u was ook de tijd geko- 
men, waarin de tuinkimst tot haar recht kon komen. De 
schoone kunsten bloeien het rijkst, waar vorsten en rijke 
burgers haar aanmoedigen en steimen. 

Bereikten onder Pericles de onderscheidene takken van 
kunst hun grootsten luister, onder Alexander en zijn opvolgers 
verkregen zij hun grootste uitbreiding over tal van landen. 
Overal immers waar zich de Grieken vestigden, bloeide hun 
kunst. 

Hoewel het geschiedkundig vaststaat, dat tijdens het 
bloeitijdperk in Griekenland vele schoone tuinen werden aan- 
gelegd, toch is ons omtrent den vorm en de inrichting dier 
tuinen weinig bekend. Over het algemeen waren ze geome- 
trisch geconstrueerd, versierd met beekjes en fonteinen, 
rustplaatsen en tuinhuizen. Verder bezat elke tuin tenminste 
enkele schaduwrijke boomen en zonderde men vruchten- 
en groentetuin van den siertuin af. Bij voorkeur versierden 
de Grieken him tuin met beeldhouwwerken. Zoo plaatste 
b.v. Alkamenes een door hem vervaardigde Venus in zijn 
tuin te Athene, welk beeld later in de Villa Hadriana bij 
Tivoli terecht kwam. 

Beroemd waren voorts de Grieksche volksplantingen Ehodos, 
Smyrna, Milete, Mitylene, Ephesus, Lemnos en Chios. In 
al deze steden, die door handel tot macht en weelde geraakten, 
bezaten de rijke burgers bij hun paleizen uitgestrekte regel- 
matige tuinen. Vooral bekend is Cyrene in Noord-Afrika in 
een waterrijk, vruchtbaar heuvelland gelegen. Na de afschaf- 
fing der koninklijke waardigheid (432 v. Chr.) kwam deze stad 
tot grooten bloei. Hier kweekte men inzonder het silphium, 
een plant, die destijds tegen goud opgewogen werd. Ook 
kweekte men veel saffraan, terwijl de tuinen der rijken beroemd 
waren om hun rozen, lelies, violen en andere bloemen, die 
men behalve voor versiering ook gebruikte ter bereiding van 
welriekende essences. 

Alexander de Groote had zich tot levenstaak gesteld, het 
Perzische rijk in Griekschen geest te hervormen. Hij wilde 
het Oosten met het Westen, de barbaarsche volkeren met 
de beschaafde Grieken vereenigen, om daardoor zijn doel te 
bereiken. Zijn vroegtijdige dood verhinderde hem, dit plan 
geheel ten uitvoer te brengen, maar toch was hij reeds zoover 
gevorderd, dat ook na zijn dood de Grieksche geest een over- 
wegenden invloed op de beschaving van het Oosten uitoefende. 



GRIEKEN EN ROMEINEN 25 

De rijken, waarin zich het rijk van den wereldveroveraar 
splitste, werden door Grieksche vorsten in Griekschen geest 
bestuurd. Kunsten en wetenschappen geraakten in het 
Oosten tot grooten bloei. Hier ontwikkelde zich bijna onge- 
merkt de geometrisch-symetrische tuinstijl meer en meer, 
en werd later door de Eomeinen overgenomen. 

Bloeiden reeds de kunsten en met haar de tuinkunst onder 
de Seleuciden, die groote prachtige steden bouwden en fraaie 
lusthoven aanlegden, zooals b.v. Daphne bij Antiochië aan 
den Orontes, in nog hoogere mate nam de bloei toe, toen 
deze heerschers van een gedeelte hunner landen beroofd 
werden en zich in Klein Azië nieuwe rijken verhieven, waarin 
de Grieksche steden een luisterrijke plaats innamen. Daar 
vond men tal van paleizen, landhuizen en tuinen, die meeren- 
deels tot de komst der Eomeinen bewaard bleven. Carthago 
met omgeving b.v. was in dien tijd in een heerlijke landstreek 
herschapen. Eondom de stad lagen tallooze nutstuinen, 
afgewisseld door de lusthoven der grooten. Ja, de geheele 
streek geleek, dank ook de uitstekende besproeiing, op een 
urenlangen tuin met prachtige kasteelen en keurige zomer- 
verblijven. 

Ook de ontwikkeling der natuurwetenschap droeg het hare 
bij tot de volmaking der Grieksche tuinen, vooral de meerdere 
en betere kennis van het plantenmateriaal. Aristoteles 
(384 — 322 V. Chr.) mogen we beschouwen als den grondlegger 
der natuurwetenschap, l^a hem was een der belangrijkste 
onderzoekers Theophrastus. Weliswaar bepaalde deze zich 
hoofdzakelijk tot de bestudeering der heelkundige kruiden, 
als Eicinus, Laurus, Origanum, Hyssopus, Ballota, Lamium, 
Actabulasa, enz., maar tevens wees hij daardoor anderen den 
goeden weg voor het ontleden en beschrijven der planten. 

De beroemdste botanicus uit den tijd der eerste Eomeinsche 
keizers was Dioskorides, die de leermeester werd der Arabieren 
en van de Christelijke volkeren der Middeleeuwen. 

We hebben alzoo gezien, dat de Grieken een zelfstandige 
kunst ook op tuinbouwgebied in het leven riepen en dat zij de 
baanbrekers waren voor de natuurwetenschap. De invloed van 
hun vorming en beschaving is zelfs tot op heden nog merkbaar. 

We konden slechts uit zeer weinige historische gegevens 
putten, doch de tuinen der Eomeinen, die in Griekschen geest 
en naar Grieksch model aangelegd werden, zullen ons dat 
gemis vergoeden. 



DE KOMEINEN 



DE ROMEINEN. 



't Was eerst na de onderwerpiag der Grieken in Beneden- 
Italië, dus na 270 v. Chr., dat de Grieksche beschaving op tiet 
Romeinsche volk, tot nu toe slechts aan landbouw en oorlog 
gewend, invloed verkreeg. Terzelfder tijd werd de ongelijkheid 
van vermogen zoo beduidend, dat men weldra het volk in twee 
groepen kon splitsen, de rijke, beschaafde voornamen en het 
gewone volk, dat aan de beschaving geen deel nam en verkreeg 
en dus op het gebied van geesteebeschaving en kunstzin 
voor langen tijd van de patricische geslachten gescheiden 
bleef. 

Zoodra het uitwendige leven weelderiger en de behoefte aan 
pracht en gemak grooter werd, nam het voorname deel der 
natie de Grieksche beschaving bijna zonder voorbehoud over. 



Hiiia te Pompeji. 

Wie met deze groote wereld mee wilde doen, moest zekere, 
soms buitensporige behoeften kunnen bevredigen ; noodzakelyk 
was, dat hy schoone paleizen en landhuizen, baden en tuinen 
bezat. 

Na de regeering der Flaviërs (69^96) werd de beschaving 
allengs meer en meer gemeen goed, eerst der Romeinen, daarna 
der Spanjaarden en Galliërs en later ook ten deele der Weste- 
lijke Germanen. 



DE ROMEINEN 27 

Het Eomeinsche huis vertoont ons niet een boven, maar 
naast elkaar gebouwde reeks van vertrekken. De grootere 
huizen hadden een meer openbaar en een meer intiem gedeelte. 
Het eerste lag aan de straat, vanwaar men eerst een kleinen 
voorgang, het „Ostium" betrad. Daarna kwam men in een 
hofachtige, door een overdekte gang omgeven ruimte, het 
,, Atrium", dat in 't midden een waterkom het ,,Impluvium", 
had, waarin het regenwater samenvloeide. Achter het atrium 
lag het „Tablinium", de ontvangzaal. Nu volgt het particuliere 
gedeelte, en wel, aansluitend aan het Tablinium een tweede 
zuilenhof, het Peristylium. Eondom dezen hof lagen ver- 
schillende slaapvertrekken, de zomereetkamer of Triclinium, 
het Lararium met de huisgoden, enz. Achter het Peristylium 
lag de Xystus, een kleine tuin, waarin een fontein of een 
vischkom, de „Piscina". 

Het Atrium was in elk huis te vinden ; het was de gemeen- 
schappelijke voorkamer, die meer of minder met planten ver- 
sierd was. Het veelal grootere Peristyle was een tuin met gazons, 
bloembedden en heesters als Laurus en Eozen. Tusschen 
de zuilen stonden planten in kuip. De wanden waren met 
landschappen beschilderd, zoodat het geheel een prettigen 
indruk maakte. Had men in Eome, doch bij uitzondering, 
een tuin achter het huis, dan was die geheel geometrisch 
aangelegd ; rechte paden, tusschen lage heiningen loopende, 
verdeelden het geheel in vakken. Een fontein, vazen en 
haast altijd de tuingod Priapus, versierden dezen tuin. Verder 
ontbrak het niet aan schaduwrijke boomen, evenmin miste 
men gaarne een Pergola of een berceau. Bloemen waren 
op rabatten of bedden geplant, hoofdzakelijk rozen. Deze 
tuinen geleken dus zeer veel op onzen modernen huistuin. 

Behalve Peristyle en den meer zeldzamen ,,tuin achter 
't huis", onderscheidde men nog een derde soort, n.1. den 
villatuin, die dikwijls wegens zijn pracht en weelde beroemd 
was. 

Uit den tijd der Eepubliek zijn bekende villatuinen : 
die van Hortensius, het zoogenaamde Laurentium met een 
circa 12 H.A. groot Wildpark ; verder de tuinen van LucuUus 
op den Pincischen berg, die later in 't bezit der keizers over- 
gingen. Lucullus had bovendien nog tuinen aan den Golf 
van Napels en bij Tusculum. In den laatstgenoemden, beroemd 
om zijn schoone vergezichten, werd hij begraven. Zijne 
tuinen, die met meer dan koninklijken luister ingericht waren. 



28 DE ROMEINEN 

waren inzonderheid vermaard om hun oostersche pracht 
en hun groot aantal kostbare standbeelden. 

Ook Pompejus bezat in de nabijheid van Lucullus' bezit- 
tingen, uitgestrekte, prachtige tuinen, die later in 't bezit 
van M. Antonius overgingen. Antonius had tevens op den 
Transtiber groote tuinen, welke aan die van Caesar grensden 
en later bij testament van Caesar aan het Eomeinsche volk 
kwamen. 

Nog beroemder zijn de tuinen uit den Keizertijd. 

De tijd van Augustus kan in menig opzicht met dien van 
Lodewijk XIV van Frankrijk vergeleken worden. Het hof 
besliste ook toen over smaak, over vragen van kunst en weten- 
schap. Pracht en praal grensden aan het fabelachtige. Ook 
in de tuinen openbaarde zich de zucht naar het indrukwekkende, 
het schitterende en wel dermate, dat de regelen der gezonde 
tuinkunst in 't gedrang kwamen. De mode eischte groote 
tuinen, opgehoopt met de meest verschillende kunstgewrochten, 
bij voorkeur uit Griekenland geïmporteerde beeldhouwwerken. 

Tijdens de heerschappij der Keizers ontstonden over heel 
Italië een ongelooflijk groot aantal prachtvolle tuinen. Bekend 
zijn die van Maecenas op het Esquüin en te Tibur, beide 
vooral beroemd om hun vergezichten. Te Tibur hadden 
ook Augustus, Manlius Vopiscus, Catull en Quintilius Varo 
tuinen. Eveneens lagen uitgestrekte villatuinen bij Tusculum 
en te Bajae en Puteoli aan den Golf van l^apels. 

In het Vatikaansche dal lagen de Horti Caji, eigendom 
van Agrippinia, moeder van keizer Caligula. ISTero stelde 
later deze tuinen voor het publiek open. Met ver van deze, 
insgelijks aan den Tiber, lagen de tuinen der Domitia, later 
eveneens eigendom van Nero. 

Nero zelf stichtte na den brand van Eome het gouden 
huis, waarbij tuinen behoorden, die geheele bosschen, meren, 
groote tempels, eenzame streken, uitgestrekte grasvlakten 
en belangrijke vergezichten bevatten. De ontwerpers dezer 
tuinen waren Severus en Celer. 

Tiberius bezat later te Capri twaalf vüla's, die hij door tuinen 
liet omringen, hoewel hij overigens geen bijzonder groot vriend 
van luxe op tuinbouwgebied was. 

Plinius de jongere beschrijft ons zijn eigen villatuin, waaruit 
we de inrichting voldoende kunnen leeren kennen. De groote 
villatuinen, zooals er in grooten getale door gansch Italië, 
maar vooral in het zuiden verspreid lagen, hadden vier hoofd- 



DB ROMEINEN 29 

afdeelingeu : den hortus, het pomarium, den hortus rustieus 
en het paradisns of wildpark. 

De villa zelf lag meestal tegen een heuvel gebouwd met 
het front naar 't oosten of zuidoosten. Een wein^ meer 
afgelegen stond de 
villa fruetuaria, de 
voorraadschuur voor 
vruchten en groen- 
ten, waar ook de 
olie- en wijnpers 
stonden. 

Vlak achter de 
villa vond men het 
terras, Xystus ge- 
naamd, soms door 
hooge Btutmuren ge- 



muren lag een 
glooiende vlakte, 
pulvinus demissus, 
door palm in vak- 
ken verdeeld, waarin 
eveneens door palm 
dieren nagebootst 
waren of de naam 
des bezitters aange- 
geven stond. 

Dan volgde de 
ambulatio of de door 
muren afgesloten 
wandeltuin. De mu- 
ren waren door be- 
planting gedekt, ter- 
wijl de aanleg zui- Hippodroom, 
ver rechtlijnig was, 

soms slechts aan het eind door een halven kring afgesloten. 
Alle wegen, meestal van verschillende breedte, werden door 
lagere of hoi^ere heiningen omlijnd, die dikwijls tot loof- 
gangen gevormd werden. Beplantingen noch heiningen 
mochten de vergezichten van uit de villa belemmeren. 

In de ambulatio bestonden de boschages uit Laurus, Buxus, 
Oleander, Jasmijn, Myrthen, Granaten en Eozen. Zoowel hier 



30 DE ROMEINEN 

als op het terras vond men bloemen in rechthoekige, lange 
perken, voornamelijk Lelies, Anjelieren, Hyacinthen, Immor- 
tellen, Anemonen, Tulpen en Violen. Over dezen aanleg 
verspreid stonden de standbeelden, terwijl fonteinen en 
watervallen op de daarvoor aangewezen plaatsen aangebracht 
waren. In sommige villatuinen vond men ook een zelfstandig 
behandeld Eosarium. 

Een ander gedeelte was de gestatio, een in den vorm van een 
hyppodroom aangelegden, regelmatigen tuin. De breede 
rijwegen werden door laanboomen, als Platanen, Iepen of 
Cypressen beschaduwd. De regelmatig gehouden grasvlakten 
werden met heestergroepen en bloembedden versierd. Ook 
hier stonden talrijke beelden van goden en helden en een of 
meer. tempels. 

In het Pomarium had men behalve den boomgaard, langs 
de wegen bloemrabatten. Hier stonden de apiaria of bijen- 
korven. Verder vond men hier de arbustum en de oliveta, 
den wijngaard en den olijventuin. 

Aan het pomarium sloot zich de hortus rusticus, de groente- 
tuin aan, waar men behalve groenten ook amandelen, perziken 
en abrikozen kweekte. Niet ver hiervan in een vochtig gedeelte, 
in het Arundinetum, kweekte men Arundo Donax en Bambus, 
waarvan de sterke stengels voor latwerk en wijnpalen gebruikt 
werden. 

Ten slotte ontbrak zelden het paradisus of wildpark, dat 
bij de villa rustica lag en door wandelwegen met den hoofd- 
tuin verbonden was. In dit, door een hoogen muur afgesloten 
park, liep het wild vrij rond. Hier vond men de visch- 
vijvers en groote volières, die soms vele duizenden vogels 
bevatten. 

De aanvankelijk eenvoudig aangelegde tuinen werden 
weldra een speelbal der mode, al te vaak een vijandin van 
goeden smaak en gezonden kunstzin. Zoo werden b.v. de 
gestatio dikwijls door den overvloed van standbeelden en 
andere beeldhouwwerken in een museum herschapen. Op 
de grasvlakten stonden talrijke in allerlei vormen gesnoeide 
boomen. Ook figuren van buxus vonden veel bijval. Naar 
men wil, was een zekere Matius de eerste, die buxus-figuren 
in zijn tuin had. De heiningen werden in de meest grillige 
vormen gesnoeid of vertoonden architectonische motieven. 
Men vormde dieren, zuilen, obelisken, kegels, pyramiden, 
letters, enz. van onderscheidene boomsoorten. Evenzeer 



DE ROMEINEN 31 

werd het gebruikelijk, de laanboomen door slingers van klimop 
te verbinden. 

Een opeenhooping van de meest bonte verscheidenheid 
vertoont ons de Villia Hadriani, door keizer Hadrianus 
(117 — 138) bij Tibur of Tivoli aangelegd. Deze strekt ons 
ten voorbeeld, hoe het waarlijk schoone, door overlading en 
een kleingeestig streven naar schitterend vertoon, ontaarden 
kan. De ongeveer 70 H.A. groote tuin was in verschillende 
afdeelingen gesplitst, vertoonde een pracht en praal, die 
aan het ongelooflijke grenst en bood alle gemakken, die de 
meest verfijnde weelde zich maar uitdenken kan. Keizer 
Hadrianus, die veel gereisd en verschillende gedeelten van zijn 
wereldrijk bezocht had, trachtte in onderscheidene gedeelten 
van zijn tuin na te bootsen, wat hij aan schoons in andere 
landen en steden gezien had. Zoo vond men er het Lyceum, 
de Akademie, het dal Tempe, in het klein de stad Canope 
in Egypte, waar Hadriaan het Serapisfeest medegevierd had, 
het beeld van dien god stond in een cella, die men door ver- 
schillende onderaardsche gangen bereikte, verder het nieuw 
gebouwde Jerusalem, terwijl ook een gedeelte van den tuin 
aan de goden der Onderwereld gewijd was. Tempels, theaters, 
waterwerken, grotten vond men er zonder tal, terwijl een 
groot stadium niet ontbrak. Werkelijk schoon, verheven 
en indrukwekkend waren de vergezichten op Tivoli en op de 
Sabiner bergen. 

Het spreekt vanzelf dat dergelijke gewrochten den goeden 
smaak op het gebied der tuinkunst bedierven. 

Behalve deze villatuinen vond men in alle belangrijke 
steden des rijks tuinaanleg om baden en op pleinen. Ook hier 
was de aanleg regelmatig. Het terrein om sommige tempels 
werd in plaats van met bosschen, zooals oudtijds gebruikelijk 
was, met massa's bloemen versierd. 

Groote praalgraven werden insgelijks door tuin omgeven. 
Zoo waren de terrassen van den tumulus van keizer Augustus 
met boomen beplant, zoodat het geheel eenigszins aan de 
Babylonische terrastuinen deed denken. Eondom dit mau- 
soleum lag een heilig bosch. 

Wat de studie der natuurwetenschappen betreft, is vooral 
bekend de door Plinius den Ouden geschreven „Geschiedenis 
der I^atuur", dat met het hiervoor genoemde werk van Dios- 
corides en enkele Arabische geschriften tot in de Middeleeuwen 
de hoofdbron bleef voor de studie der natuur. 



DE EOMEINEN 



Romeinaohe villft n 



GRIEKEN EN ROMEINEN 33 

Dat ook hooggeplaatste, ja zelfs vorstelijke personen zich 
ter ontspanning met tuinarbeid bezig hielden, bewijst ons 
het voorbeeld van keizer Diocletiaan (t 313), die zich op 
zijn landgoed bij Spalatro met tuinieren amuseerde. 

Van Italië verspreidde zich de liefhebberij voor tuinen 
naar Spanje, Afrika en Gallië, waar inzonderheid als middel- 
punten van beschaving bekend stonden Marseille, Lyon, 
Bordeaux, Antun, Arles en Toulouse. In Germanië vooral 
Trier en Keulen. 

De politieke beteekenis van het Eomeinsche rijk in Italië 
liep geleidelijk ten einde en van den val der laatste Eomeinsche 
keizers (476) af worden de berichten betreffende de tuinkunst 
schaarsch. Dit duurt voort tot aan de Eenaissance. 

Van deze belangrijke gaping van circa 800 jaren heeft men 
zich meestal afgemaakt met de bewering, dat de invallen van 
barbaarsche volkeren, ja zelfs aardbevingen de oude cultuur 
verwoestten. En om nu toch geen schakel in den keten te 
missen, zocht men den overgang van de oude naar de nieuwe 
Italiaansche tuinkunst soms in den Arabischen, soms in den 
Moorschen tuin der Middeleeuwen. Laten we in 't kort 
nagaan, of die beweerde verwoesting werkelijk wel zoo hevig 
was, dat de herinnering aan de oude heerlijkheid totaal ver- 
dwenen was. Ik wil trachten, zij het dan ook hypothetisch, 
het verband tusschén Eenaissance en Oud-Italiaansche tuin- 
kunst eenigszins vast te stellen. 

De bewering, die meestal den doorslag gaf, dat Gothen 
en Longobarden, om van Alarik en de Wandalen niet te 
spreken, alles verwoestten, is niet historisch. 

Om den werkelijken toestand goed te begrijpen is het goed 
dat we in Lombardije, Midden- en Zuid-Italië eens een afzon- 
derlijken blik werpen. 

Geheel Italië was na den ondergang der Eomeinsche heer- 
schappij in de handen der Byzantijnen. Het volk zelf bleef 
dus in zekeren zin onder Griekschen invloed. De volksstam, 
die zich eerst in Lombardije, later voor korten tijd ook in 
Midden-Italië vestigde, waren de Oost-Gothen onder Theodorik. 
Deze namen zeer spoedig Eomeinsche zeden aan en de Grieksch- 
Eomeinsche beschaving smolt samen met het tot hier toe 
barbaarsche volkskarakter. Handel en nijverheid werden 
onder de Gothen in stand gehouden en de oude cultuur bleef 
zich handhaven, om de eenvoudige reden, dat zoowel deze 
als volgende Germaansche veroveraars hieraan spoedig even 

ScHAüM, Geschied. Tuink. 3 



34 GRIEKEN EN ROMEINEN 

groote behoefte gevoelden als de ingezetenen. Daarbij komt^ 
dat het aantal der overwinnaars nauwelijks meer dan een 
tiende der geheele bevolking bedroeg. Ja, wat meer is, de 
Gothen vernielden niet alleen de Oud-Eomeinsche cultuur niet^ 
maar bouwden in denzelfden geest gebouwen, waterleidingen 
en waarschijnlijk obk tuinenV Men mag zelfs voor zeker aan- 
nemen, dat Theodorik (493—526) den in het 160 M. lange 
en 48 M. breede stadion gelegen tuin van Augustus te Eome 
verfraaide, toen hij op den Palatin woonde. Terloops ver- 
meld ik, dat Venatius Fortunatus de tuinen en haar rozen- 
pracht der koningin Ultrogatho bezingt, welke haar Gemaal 
koning Childebert I (t 588) bij het koninklijke paleis had 
laten aanleggen. 

Na de vernietiging der Gothen (560 n. Chr.) was Italië 
wederom een Oost-Eomeinsche provincie. Weinige jaren 
later zetten zich de Longobarden in Noord-Italië neer, bij 
wie zich reeds omstreeks 't jaar 600 de invloed van 't warmere 
klimaat, zachtere levenswijze en den bestendigen omgang . 
met een beschaafd volk lieten gelden. Hun meerdere bescha- 
ving blijkt o. a. uit hun wetgeving, waarin b.v. hekserij als 
ongerijmd werd gebrandmerkt. 

De inval der Longobarden in Midden -Italië was slechts 
van korten duur. Hun macht en invloed ging allengs achteruit, 
tot Karel de Groote die in 774 geheel vernietigde, l^a dien tijd 
ontstonden in Italië een groot aantal kleine vorstendommen, 
in wier hoofdsteden de kunst bescherming vond en waar ook 
de tuinkunst, zij het dan op bescheiden voet, beoefend werd. 

Was dit in Noord-Italië de gang der historie, in Midden- 
en vooral Zuid-Italië bleven de Grieken tot 1071 in bezit 
van het land, terwijl in hun midden verschillende Arabische 
of Saraceensche vorstendommen gevestigd waren. In 1098 
werd door de l^oormannen aan dit alles een einde gemaakt. 
Omstreeks dezen tijd bloeiden in Italië reeds weer handel 
en nijverheid ; rijkdom en welvaart namen toe en bij dit alles 
herleefde bij de beschaafden het antieke ideaal : het tijdperk 
der Proto-Eenaissance begon. 

Ook op het gebied der tuinkunst kwam nu weer nieuw en 
rijk leven. Als voorbeeld koos men hetgeen uit de Oudheid 
was overgebleven, bestudeerde de geschriften der Eomeinen, 
die over tuinkunst handelden en uit den Eomeinschen tuinstijl 
werd de Italiaansche Eenaissance-stijl geboren, die de tuin- 
kunst tot nieuwen, heerlijken bloei bracht. 



DE TUIN DEE MIDDELEEUWEN 35 



IV. DE TUIN DER MIDDELEEUWEN. 



Hoewel van een hoogstaande tuinkunst in het begin der 
Middeleeuwen geen sprake is, toch is de geleidelijke ontwik- 
keling dier kunst van Karel den Grooten af tot de Eenaissance 
niet van beteekenis ontbloot, zoodat ik er dan ook een 
afzonderlijk hoofdstuk aan zal wijden. Bij deze behandeling 
heb ik inzonder op 't oog de streken, waar de tuinbouw 
een betrekkelijken bloei genoot, dus vooral de landen, ge- 
legen langs den Eijn en ten Zuiden van den Main. 

Zoodra de Germaansche volkeren zich na de groote volks- 
verhuizing een woonplaats gekozen hadden en hun staats- 
inrichting een meer vasten vorm had aangenomen, begonnen 
de heerschers of koningen zich ook met den tuinbouw 
te bemoeien. Dit blijkt heel duidelijk uit de wetgeving 
der West-Gothen, der Beijeren en Franken, waar verschillende 
vruchtsoorten met name genoemd worden, wier beschadiging 
op straffe verboden wordt. Zoodra de tuinbouw zich hier 
eenigszins ontwikkeld had, kunnen we hoofdzakelijk drie 
groepen onderscheiden : de tuinen der Monniken, die der 
Bidders en die der Burgers. 

De werkzaamheid der Monniken is voor de Middeleeuwen 
van zeer groot belang geweest. Zij waren voornamelijk de 
beoefenaars van kunsten en wetenschappen, door hen zijn 
vele werken van groote waarde voor latere eeuwen bewaard 
gebleven. 

Ook op het gebied van tuinbouw en tuinkunst hebben zij 
zich verdienstelijk gemaakt. 

De kloosterhof vertoonde veel overeenkomst met het peri- 
stylum der Eomeinsche villa's. Deze zoogenaamde Convents- 
tuin had dan ook dezelfde indeeling als we bij de Eomeinen 

3* 



36 ■ DE TUIN DER MIDDELEEUWEN 

aantroffen, alleen het trotsehe impluvium was vervangen 
door een bescheiden waterkom of bron. 

Behalve den eonventstuin had men bij elk groot klooster 
nog den tuin van den Abt of de Abdis, meestal een nutstuin. 
Verder trof men er aan : den boomgaard, den groentetuin en 



ten slotte den kniidtuin. De laatstgenoemde, 
eenige bloemen vooral art een ij gewassen gekweekt werden, 
werd allengs het belangrijkst. Walfried Strabon van Eei- 
ehenau aan de Bodensee noemt (842) in een- gedicht 34 
verschillende plantensoorten. Ifog ryker aan planten was de 
kloostertuin te St. Gallen, 



DE TUIN DBE MIDDELEEUWEN 37 

De plantenschat van dergelijke klooatertuinen werd a^llengH 
uitgebreid, vooral doordat de monniken uit andere streken 
en lauden nieuwe en onbekende planten medebraehteu. 
De kloüstePB onderling dreven eeu waren ruilhandel in planten 
en zaden om hunne collecties volledig te maken. 

De Cisterciënser kloosters aan den Rijn deden veel ter ver- 
betering van den wijnbouw, de kloosters in ons vaderland 
verbeterden vooral de ooftteelt, terwijl die in Frankrijk zich 
vooral op fijne groenteteelt toelegden. 

De beroemde AlbertuB Magnus, Graaf van BoUstadt, Bis- 



Liefdeatuin. IS* eeuw. 

schop van Regensburg, schreef over het kweekeu en veredelen 
der planten en beschreef omstreeks het midden der 13* eeuw 
170 verschillende plantensoorten. Ook bezat hy een winter- 
tuin, waarin hij planten vervroegde. 

In de kloostertuinen, die weliswaar op den naam kunsttuiu 
geen aanspraak konden maken, was dus voldoende materiaal 
verzameld. Niet alleen geneeskrachtige kruiden, maar ook 
schoone bloemen begonnen de aandacht te trekken en ontvin- 
gen een plaats op een beseheiden bed. Van de kloostertuinen 
kom ik nu tót de tuinen der voornamen, der Ridders enVorsten. 

De Ridder, die een rotsburcht bewoonde, had weinig ruimte 
voor een tuin beschikbaar. Ook bestond voorloopig bij deze 



38 DB TUIN DEE MIDDELEEUWEN 

ridders, die 't doorgaans te druk hadden met oorlog voeren, 
nog geen behoefte daaraan, zoodat ons omtrent hun tuin- 
kunst zoo goed als niets bekend is. 

Anders werd dit op de burchten der groote heeren, 
der baronnen, graven en hertogen. Hier ontmoeten we 
al zeer spoedig bewyzen van liefhebberij voor de tulnkunst. 
Als hoofdtypen onderscheiden we den ■rozengaard, den boom- 
gaard en den kruidtuin. Opgemerkt zij nog, dat schriftelijke 
overleveringen betreffende tuinen hoofdzakelijk aangetroffen 
worden in de werken van sommige dichters, terwyl verder de 



RoEegaard en boomgaard. 15* eeuw. 

meeste belangryke gegevens hieromtrent door de schilderkunst 
zyn verstrekt. 

De rozengaard was niet, zooals men allicht vermoeden zou, 
een rozentuin, maar een groot, met veel bloemen doorwerkt 
gazon, omgeven door een rozenhaag. 

In de beschrijving van het leven der Luitgart van Wit- 
tingen wordt in korte woorden vermeld, wat liien van een 
Middeleeuwschen tuin eiaehte : 

,,Ain wunnenellcher gart sol haben violin und wisz rosen, 



DE TUIN DEB MIDDELEEUWEN 39 

gyiien, berende bom grunesz gras und ainen vlieasenden 
brunnen," 

In den rozengaard werden toomooien, spelen en feesten 
gehouden. Dat blükt ons uit het gedicht „de Eosengarte" 
uit den tijd der Nibelungen, evenzeer uit „de tuin Gethse- 
mane" van Heliand, „Engelhard" door Konrad van Wnrzburg 
en nog uit vele andere gedichten. 

In 1295 b.v. trouwde Herman van Brandenburg met de 
dochter van Albrecht van Oostenrijk „in einem garten auf dem 
graz." 

Kleinere dergelijke tuinen hadden in 't midden een water- 
bassin, of werden doorsneden door een beekje. In 't gras- 



tapijt bloeiden allerhande bloemen, voornamelijk leliën, 
violen, crocnssen en anjelieren. 

Nooit ontbraken eén of meer zitplaatsen. Zeer algemeen 
was de grasbank, d. i. een van aarde of steen gevormde bank, 
met graszoden bedekt. Deze vond men öf langs een haag óf 
onder een lommerrijken boom. Boms ook maakte men van 
hout of steen een bak, die met aarde gevuld, daarna met 
graszoden overlegd en ten slotte met veldbloemen bezaaid werd. 

De boomgaard lag doorgaans naast den rozengaard. De 
boomen stonden in rijen. Men vond er appel, peer, pruim. 



40 DE TUIN DER MIDDELEEUWEN 

perzik, kastanje, kwee, kers, mispel, hazelaar en walnoot ; 
soms bovendien nog amandelen, moerbeien en vijgen. 

Volgens Albertus Magnus moest de boomgaard aan den 
zuidkant van den rozengaard liggen. Soms trof men gese- 
pareerde boomgaarden aan voor appels, peren, kersen en noten. 

Eeeds de Eomeinen hadden de ooftteelt in Zuid-Germanië 
en aan den Eijn ingevoerd. Enkele eeuwen daarna bloeide 
de vruchtencultuur vooral bij de Bodensee. Maar het was 
Karel de Groote, die ook hier meer orde schiep. In zijn 
Capitulare de villis gaf hij verschillende verordeningen betref- 
fende jacht, visscherij, bijénteelt en ook voor den tuinbouw. 
Zijn goederen lagen vooral te Aken, toen nog maar een dorp, 
bij Mjmegen en te Ingelheim en verder door het geheele 
rijk verspreid. Hier moesten onder meer aangeplant 
worden : rozen, leliën, rosmarijn, klaproos, anijs, salie, dikke 
boonen en kool, appel, kers, pruim, kastanje, kwee, mispel en 
in de zuidelijke streken ook amandel, laurier en vijgeboomen. 

Den wijngaard, die reeds spoedig algemeen gekweekt werd, 
gebruikte men soms tot bedekking van muren en priëelen ; 
ook vormde men er wandelgangen van. 

Aangezien het hier de plaats niet is, verder over de vrucht- 
boomcultuur uit te weiden, zullen we het bij het hier mede- 
gedeelde laten en onze aandacht schenken aan het derde 
gedeelte van de tuinen der ridders. 

De Tcruidtuiny waarover we reeds bij de kloostertuinen 
spraken, werd allengs het meest belangrijke gedeelte, waaruit 
zich door verloop van tijd de geometrische tuin der Middel- 
eeuwen ontwikkelde. 

De kruidtuin, ook wel ,,wurzgaarde" genoemd, was aan- 
vankelijk niets anders dan een artsenijtuin, waarin al de 
kruiden, waaraan men eenige geneeskracht toeschreef, en 
dat waren, er vele, geplant werden. Hierbij werden allengs 
gevoegd de meer zeldzame groenten, die later op een verwijderd 
gedeelte, dikwijls in de nabijheid van den boomgaard, gekweekt 
werden. Tot de geneeskrachtige gewassen behoorden ook 
rozen, leliën en viooltjes, die bovendien nog gebruikt werden 
bij de bereiding van lekkernijen als rozenhoning, viooltjes- 
siroop, enz. 

Bij deze algemeen geliefkoosde bloemen kwamen allengs 
nieuwe en ten slotte werden de sierbloemen zoo talrijk, dat 
de artsenijgewassen naar een apart gedeelte verhuisden en 
de kruidtuin in een bloementuin herschapen was. Ook het 



DE TUIN DER MIDDELEEUWEN 41 

feit, dat tegen het einde der Middeleeuwen de rozengaard 
geleidelijk verdween, heeft hiertoe veel bijgedragen. 

Wat nu de eigenlijke tuinkunst der Middeleeuwen betreft, 
zoo zien we op bouwplannen der kloosters de kruidtuinen in 
bedden verdeeld. Spoedig deed ook het schoonlieidsgevoel 
zqn eischen gelden en groepeerde men de bedden om een 
middelpunt, een bassin, een bron of een rond bed. De lang- 



Tuin uit, „de roos". 15« eanw. 

werpige rabatten werden door zuiver vierkante vervangen, 
waarover men de bloemen met meer smaak verdeelde. Vooral 
zorgde men, dat iedere plant behoorlijk tot zijn recht kwam. 
Grootere tuinen maakten zoodoende den indruk van een 
schaakbord. 

Tot na het midden der zeventiende eeuw lagen de bedden 
hooger dan de weg en werden door planken omgeven, zelfs 



42 DE TUIN DER MIDDELEEUWEN 

wel eens ommuurd. Dit geschiedde, om de bedden, die zelden 
breeder dan 2 M. waren, gemakkelijker te kunnen bewerken. 
De Kmistoehten hebben op den vooruitgang der tuinkunst 
een heilzamen invloed uitgeoefend. De planteneultuur ging 
vooruit, de liefhebberij voor mooie tuinen nam toe, men kreeg 
nieuwe en betere ideeën, hierbij kwamen nog de handelsbe- 
trekkingen met het Oosten aangeknoopt en tegen het einde 
der Middeleeuwen de meer en meer toenemende luxe. 



Kasteeltuin. Ri^ eeuw. 

Alvorens van dit onderwerp af te stappen, wensch ik nog 
een opmerking te maken. 

Menigeen stelt het zich voor, alsof bij een door muren om- 
ringde burcht geen plaats was voor tuinen. Hierbij dient 
men wel in 't oog te houden, dat de rid derburchten evengoed, 
liun ontwikkelingsperiode doorgemaakt hebben als alle andere 
architectonische gebouwen. Was de burcht aanvankelijk 



DE TUIN DER MIDDELEEUWEN 43 

weinig meer dan een tot verdediging ingerichte toren, de 
„donjon", spoedig, na den tyd der KarolingerB, werden zij 
ook tot bewoning ingericht. Daarna bouwde men het woon- 
huis, den „palas", naast den toren, voegde er stalling, vee- 
schuur, tuighuie, woningen voor de knechten, voorraadachuren 
en dikwijls ook een kapel en een badhuis aan toe, alles door 
dubbele ringmuren omgeven. 

Duizenden burchten bedekten het gansche land en de 
rijkste geslachten bezaten uitgebreide kasteelen, waarvan de 
tuinaanleg een noodzakelijk bestanddeel uitmaakte. De kruid- 
tuin en later de siertuin lagen binnen de muren, terwijl de boom- 
gaard en de rozengaard daarbuiten gelegen waren, meestal 
aan den voet van den burchtheuvel. 



Nu had men behalve rots-, ook nog waterburehten, in vlakke, 
vaak moerassige streken gelegen en behalve door muren ook 
door breede grachten omgeven. Deze vond men vooral 
veelvuldig in ons vaderland. Juist bij deze kasteelen, waar 
de ruimte doorgaans minder beperkt en de grond beter voor 
cultuur geschikt was, troffen we inderdaad schoone en groote 
tuinen aan. 

Zoo beschrijft Konrad von Wiirzburg, de zanger van den 
„Engelhard" een burehttuin, door een hoogen muur omgeven, 
met een grasvlakte, ryk bezaaid met bloemen, waarin ver- 
schillende schaduwrijke boomen. We hebben hier dus te 
doen met een combinatie van rozengaard en boomgaard. 

Keizer Frederik II van Hohenstaufen had beroemde tuinen 



44 DE TUIN DER MIDDELEEUWEN 

te Neurenberg naast zijn kasteel, waarschijnlijk aangelegd 
op terrassen, door gewelven ondersteund. Ze zijn herhaal- 
delijk beschreven en waren wijd vermaard. 

Keizer Fredrik I liet, omstreeks 80 jaar vroeger, schoone 
vruchtentuinen en wijngaarden in Zwaben aanplanten, bene- 
vens een mooien kruidtuin op zijn burcht Geelnhausen. 

In 1361 verscheen van de hand van Konrad von Wegendorf 
het eerste boek met afbeeldingen van planten. Dit werk is 
later ook in druk uitgegeven. 

Pater de Crescentius schreef spoedig hierna een werk over 
lusttuinen. 

We komen nu tot de tuinen der burgers. 

Bij hen waren de tuinen in 't begin der Middeleeuwen zeer 
bescheiden, maar ontbraken zelfs binnen de ommuurde steden 
niet geheel. Zoo bezat b.v. Keulen binnen de ringmuren groote 
boomgaarden, uitgestrekte groentetuinen en verschillende 
wijngaarden. Was de ruimte bij het huis der poorters te 
klein voor een tuin, dan legde men tuinen buiten de stads- 
muren aan, waarin dan verschillende groenten hoofdzaak waren. 

Soms was toch nog voor eenige sier gezorgd en vond men 
er een eenvoudig tuinhuisje of prieel, enkele rechte wegen, 
door bloembedden omzoomd, ja zelfs een enkele maal in 
't midden een bron. Later werd de beplanting eenigszins 
rijker en trof men er dikwijls een wandelprieel aan, ook werden 
de groente- en vruchtentuin van den bloementuin afgezon- 
derd, terwijl deze laatste tegen de Eenaissance in bloem- 
parterre veranderd werd. 

De tuin bij het huis was eveneens zeer eenvoudig. De 
rozengaard der ridders ontbrak natuurlijk, al had men buiten 
de stad een gemeenschappelijk grasterrein voor spel en feest. 
Ook de boomgaard was wegens gebrek aan ruimte zeer beschei- 
den van omvang. Doorgaans vond men dan ook slechts 
een kruidtuin met enkele bloemen. De kruidtuin bleef ten 
slotte slechts behouden door de geleerden en werd de voor- 
looper der latere botanische tuinen, terwijl de gewone burgers 
hem in een bloementuin herschiepen. De inrichting en rang- 
schikking der verschillende rabatten of bedden was, zooals 
we die bij de tuinen der ridders hebben leeren kennen. Ook 
hier was hij „gefiert of geschachzabelt", al naar de grootte. 
De bedden lagen een eind boven den weg. Gaarne plantte 
men in het midden van elk bed een heester, die in allerlei 
sierlijke vormen gesnoeid was. 



DE TUIN DER MIDDELEEUWEN 45 

De rijke kooplieden der groote steden in Zuid-Duitschland, 
aan den Bijn en in Nederland hadden groote tuinen en be- 
steedden aanzienlyke sommen ter verfraaiing. Hier vond 
men ook Laurier- en Citroenboomen, die uit Italië ingevoerd 
werden. Verder waren er hoofdzakelijk nog rozen, leliën, 
viooltjes, erocus en anjelieren. Potcultuur was reeds sinds 
de Kruistochten bekend. 

In 1559 bloeide in Augsburg de eerste tulp. 

Narcissen, Taeetten, Frittillaria, Hyacinthen en Ranonkels 
werden uit de tuinen der Arabieren in Zuid-Spanje ingevoerd. 



Kaateeltuin. 16* eeuw. 

Een beroemde tuin was die van Fugger te Augsburg. Hier 
vond men reeds in 't midden der 16« eeuw fonteinen en stand- 
beelden. Ook de consul Gerbrod had in die stad een tuin, 
„Fressgütlein" genoemd, waarin vischvijvers, wijngaard- 
spalieren, kronkelende wegen en een mooi, groot tuinhuis. 

Deze nieuwe tuinkunst verspreidde zich over Frankfurt 
naar ons vaderland, waar de bloembollenteelt reeds lang 
beroemd was, en over Erfurt naar Oost- erf Noord-Duitschland. 
In 1560 kwamen zelfs Italianen naar Augsburg en legden 
daar handelskweekerijen aan. 

Spoedig werden ook waterwerken in de tuinen meer algemeen. 
Een der eerste tuinen, daarom beroemd, was die van den 
patriciër Hochstetter in Augsburg, 

De Lezer zal bij dit laatste gedeelte al vermoed hebben, 
dat deze veranderingen moeten toegeschreven worden aan 
de steeds voortdringende Benaissance, die haar zegevierenden 
tocht naar het Noorden begon en hier een door de tuinkunst 
der Middeleeuwen wel voor bereid veld vond. Weüswaar 
was het niet de Benaissance, zooals we die in de vele villatuinen 
van Italië bewonderen, maar de laat-Eenaissance- met Barok- 
stijl vermengd. 



46 DE KENAISSANCE-STIJL IN ITALIË 



V. DE RENAISSANCE-STUL IN ITALIË. 



De tuinen in Italië in het begin der Middeleeuwen geleken 
in 't algemeen op de in het vorige hoofdstuk beschrevene. 

Na de ontdekking van Amerika kwam hierin langzaam 
een verandering. Eeeds in 1333 bestond te Venetië een 
botanische tuin. Later verzamelde Gaspar de Gabriël in 
zijn tuin te Pisa alles, wat hij aan planten bijeen kon brengen, 
waaruit in 1525 de eerste meer bekende botanische tuin 
ontstond. Dit voorbeeld vond spoedig navolging en zoo 
kwam achtereenvolgens te Milaan, IS^apels, Padua (1545), 
Bologna, Florence en Eome een dergelijke inrichting. Perdi- 
nand I van Medici voerde het eerste de door een Venetiaan 
uitgevonden, door kachels gestookte warmhuizen in. Fer- 
dinand II zond een doctor, een apother en een kunstschilder 
naar Indië, om daar planten te verzamelen of te schilderen. 

In 't algemeen was in Italië de herinnering aan de antieke 
kunst blijven leven, bij gansch het volk bleef de traditie aan 
het roemvolle tijdperk bewaard. Ongemerkt ontwaakte het 
streven, de kunst der voorvaderen niet alleen wederom in eere 
te herstellen, maar door eigen pogen zoo mogelijk te benaderen, 
ja te overtreffen. Dit streven kreeg vasteren vorm, toen 
Dante, Petrarca en Boccaccio en groote schilders en bouw- 
meesters het nieuw ontwakend geestesleven aan de antieke 
kunst vastschakelden. 

De beteekenis der schoonheid van Italie's landschap werd 
wederom begrepen en erkend. De zin voor natuurschoon 
ontwaakte en wees den liefhebbers in de eerste plaats naar de 
van ouds beroemde modellen der tuinkunst. G. Vittani 
roemt reeds (1338) de schoonheid der villa's en tuinen om 
Florence. 



DB EENAI8SAHCE-STUL IN ITALIË 47 

De proto-Benaissance had geringen invloed op de tuin- 
kunst, eerst de hooge Kenaissance, waarin de kunst haar 
hoogtepunt bereikte, schonk aan de tuinkunst de haar toe- 
komende plaats. 

Het groote onderscheid tusschen de zoogenoemde gothisehe 
tuinkunst der Middeleeuwen en die der Renaissance bestaat 
vooral hierin dat in den Italiaanschen Benaissancetuin, 
villa en tuin een organisch geheel vormden. Het huis en 
zijn ligging was beslissend bij de indeeling van den tuin en 
deze was weer aan de wetten der symmetrie onderworpen. 



Quirinaal. 
We kunnen onderscheid maken tusschen den Eenaissance- 
tuin der vlakte en dien in heuvelachtige streken. De laatste 
is de voor Italië bijzonder typische en kenmerkt zich vooral 
door zijn uitgestrektheid en door schoone vergezichten. Aan- 
gezien in de Renaissance de villa meestal op, of zoo hoog 
mogelijk tegen den heuvel gebouwd was, waren, mede ter vei^e- 
makkeling van het verkeer, terrassen, onderling door breede 
trappen verbonden, een noodzakelijken eisch. In den overigens 
niet architeetonischen, maar geometrischen tuinaanleg 
vormden die terrassen tevens een gewenschten overgang 



48 DE RENAISSANCE-STIJL IN ITALIË 

tusschen villa en tuin. De hoofdas van 't gebouwde vormde 
ook doorgaans de hoofdas voor den terrassenaanleg, zoodat 
we hier van een architectonisch element in den geometrischen 
tuin mogen spreken, waarbij goede ruimtewerking, juiste 
verhoudingen en schoone vormen hoofdzaak waren. De 
villa met de omliggende terrassen was dan ook één grootsch 
geheel ; een goed berekend, afgesloten kunstwerk in den 
ganschen aanleg. 

Het spreekt van zelf, dat, waar alle schilderachtig effect 
bijzaak was, ook de planten zich aan dit systeem moesten 
aanpassen. IS^u biedt de Italiaansche flora verschillende 
soorten, die zich zeer gemakkelijk voor architectonische 
versiering leenen. B.v., de recht zuilvormig opgroeiende 
Cypres, verder de Quercus Ilex, Pinie, Laurier, Oleander, 
Oranjes, Citroenen, Granaten ; vervolgens verschillende blad- 
houdende heesters als : Myrthen, Viburnum Lentago, Liguster 
Evonymus, Aucuba viridis, Laurocerasus, Magnolea, Laurus 
tinus. Palmen ziet men zeer weinig, aangezien die niet 
passen bij het karakter der hiervoorgenoemde planten. Groote 
loofboomen ontbreken insgelijks, daar men er het juiste 
gebruik nog niet van wist te maken : men streefde immers 
naar geometrische harmonie, niet naar architectonische 
contrasten. 

Heiningen vond men van Buxus en Taxus, terwijl grootere 
van Quercus Ilex gevormd werden. Slechts zelden gaf men 
aan de heiningen gebogen leinen, of sierde men ze met kogels 
of andere eenvoudige vormen. 

In het algemeen kan men zeggen, dat, welke planten men 
ook gebruikte, ze slechts dienden als bouwelement en niet tot 
schilderachtige versiering. Verder bediende men zich van 
weinige verschillende soorten en werd de beplanting dus zoo 
eenvoudig mogelijk gehouden. 

Zooals reeds opgemerkt werd, eischte de ligging der villa 
den aanleg van terrassen en aangezien deze reeds vroeger 
bij de Eomeinen bekend en in zwang waren, hadden de bezit- 
ters van dergelijke oude of vervallen tuinen, de nog aanwezige 
terrassen slechts te laten restaureeren of met den nieuwen 
aanleg in overeenstemming te brengen. Van het hoogste 
terras, de Xisto geheeten, genoot men altijd, dit was strenge 
eisch, een heerlijk vergezicht, niet alleen over het parterre 
en de compartimenten, maar ook over het omgevende berg- 
landschap, waarbij zich trouwens de geometrische stijl heel 



DE RENAISSANCESTIJL IN ITALIË 49 

goed aanpast. Het vormen der terrassen was de taak van 
den architect. Deze bouwde de noodige stutmuren en verbond 
de terrassen door meestal meesterlijk behandelde trappen. 
Om het architectonisch motief zooveel mogelijk te versterken, 
streefde de architect er naar de assen van hoofdgebouw en 
terrassen te doen samenvallen. Leende het terrein zich hier- 
voor niet, dan werd er wel eens van afgeweken, ten koste 
van de eenheid. In plaats dus van het terrein te dwingen, 
schikte de architect zich naar het terrein. Zoo b.v. bij de 
Villa Albani. 

Een ander bestanddeel der Eenaissance-tuinen waren 
de wflterwerJce7ij inzonder de architectonisch gevormde waterval. 
De vele oude Aquaducten vergemakkelijkten, daar zij voor 
den noodigen watervoorraad zorgden, den aaaleg der kas- 
kaden zeer. Gezien den meest voorkomenden stand der 
villa op of tegen een heuvel, lag het, als het meest logisch en 
practisch, 't geraakkelijks^t uitvoerbaar voor de hand, dat 
men het water van den top liet afstroomen ; door zijn bedding 
geleid, stortte het zich van de kaskaden naar beneden, 
voedde op zijn verderen weg een menigte fonteinen en 
bronnen, en kwam aan den voet van den berg in een groot 
bassin tot rust. 

Een met smaak aangebrachte boombeplanting verhoogde 
belangrijk het effect van den waterval. 

Later, tijdens den overgang naar den Barok-stijl, kregen 
de waterwerken een nog grootere beteekenis en vonden in 
tal van vormen een veel ruimere toepassing. 

Uitgestrekte bassins, kanalen en waterwerken, die we 
met den naam curiositeiten zouden willen bestempelen, zooals 
b.v. de vexirwateren, zoeken we in de Eenaissance tevergeefs : 
zij behooren in een later tijdvak thuis. 

Op het gebied der plastiek heeft de hoog-Eenaissance geen 
nieuws opgeleverd, al was het aantal der standbeelden soms 
overgroot. Behoudens de uit den Eomeinschen tijd gespaard 
gebleven beelden, vervaardigde men ze uit marmer, terra- 
cotta of zandsteen. Bij het plaatsen dezer beelden of groepen 
ging men van bepaalde regelen uit, aansluitend aan de mytho- 
logie der Oudheid, waaraan bijna immer de figuren ontleend 
waren. Men zocht n.1., en terecht, een natuurlijk verband 
tusschen het beeld, of liever hef afgebeelde en zijn omgeving. 
Zoo plaatste men b.v. berggoden op hoog gelegen terrein, 
riviergoden aan den voet van den heuvel bij het water. Tritonen 

ScHAüM, Geschied, Tuink. 4 



DE BENAISSANCE-STIJL IM ITALIË 



DE RENAISSANCE-STIJL IN ITALIË 51 

en Najaden versierden de randen der bassins, Faunen Syl- 
v^nen huisvestten in de bosschages. Vooral in de nabijheid 
der villa zorgde mèn er voor, dat de figuren. harmonisch en 
symmetrisch bij het geheel aanpasten. Vazen werden vooral 
in het parterre geplaatst. 

Terugkeerend tot de villa zien we, hoe zich in het tijdperk 
der hoog-Eenaissance het parterre ontwikkeld heeft. Voor 
de villa lag een geplaveide plaats, met een fontein in 't midden, 
welke ruimte van het daar aangrenzende parterre door een 
balustrade .of heining gescheiden was. Het parterre was, 
gelijk in den tuin der Middeleeuwen, in quadraten verdeeld, 
waarop a^invankelijk .rechte, later gebogen ornamenten van 
Buxusgeplaijt werden. Meestal was het parterre van onder- 
geschikt belang, in tegenstelling met den lateren Barok-stijl. 
Op het parterre volgden de eveneens door niet te hooge hei- 
ningen omgeven compartimenten. Deze vormden den eigen- 
lijken tuin. Het zijn een aantal kleine, afzonderlijke tuintjes, 
soms onderling eenige symmetrie vertoonend, doch overigens 
in geen organisch verband met elkander staande. Een afdee- 
ling, die maar zelden ontbrak, was het door heiningen recht- 
hoekig of cirkelvormig gevormde Labyrinth. 

Was de geheele tuin inzonder op repraesentatie berekend, 
zoo was het alleszins verklaarbaar, dat men ook een gedeelte 
verlangde af te, zonderen voor particulier gebruik, den zoo- 
genaamden hortus conclustis pi Giardino. secreto. Dit gedeelte 
was meer speciaal voor de familie bestemd, scherp afgesloten, 
doorgaans niet bijzonder groot en in de meer onmiddellijke 
omgeving der villa gelegen. > 

Bij de Villa d'Este ligt dit gedeelte rechts van den palazzo 
en is met fonteinen versierd. In dit parterre vond men 
broderies. Ook aan de bloemen was hier een bescheiden 
plaatsje ingeruimd. Dat het in de Eenaissance-tuinen voorts 
niet aan loggia's, paviljoens, rustbanken, grotten en berceaux 
ontbrak, behoeft geen vermelding. 

Kog een enkel woord over eenige bekende tuinen uit dien tijd. 

Florence was de bakermat der Eenaissance, daarop volgden 
Genua en Eome met Tivoli en Frascati. 

Vele dezer oude tuinen zijn reeds dikwijls beschreven. We 
zullen ons hier dus bepalen tot een korte wandeling door 
een tot nog toe vrij goed in zijn oorspronkelijke inrichting 
behouden gebleven model, waarin dus, ondanks den verwil- 
derden toestand, het typeerende van den Eenaissance-stijl, 

4* 



DE RENAI8SANCE-STUL IN ITALIË 



Villa d'Eate lö73. 

gemakkelijk te onderscheiden valt. We bedoelen den tuin 
der Villa d'Eate te Tivoli. 

Kardinaral Ippolito d'Este, zoon van Lncretia Borgia, 
liet villa en tuin door Pirro Ligorto (1540—1500) bouwen en 
aanleggen. De Palazzo werd opgericht op de overblyfseleii 
van een kleine villa van wijlen keizer Hadrianus. 

Van bet hoogste terras heeft men oen prachtig gezicht 



DE RENAISSANCESTIJL IN ITALIË 



54 DE RENAISSANCE-STIJL IN ITALIË 

over den ouden, nu verwilderden tuin. Links strekt zich de 
Campagna uit, in de verte schittert de koepel der St. Piet^ers- 
kerk, rechts over Tivoli ziet men het oude Tibur, recht vooruit 
aanschouwt men over de Anio het gebergte. Schoon en indruk- 
wekkend blijft inzonder het gezicht over den symmetrisch in 
terrassen af dalenden tuin, waar zich telkens op ieder lager 
terras een nieuw vergezicht aan onze blikken ontrolt. De 
trappen afdalend, komt men aan het rondeel, in het midden 
van den tuin, vanwaar men, onder de oude, beroemde cypressen 
door, over terrassen en balustraden heen, een prachtig gezicht 
heeft over den geheelen heuvel, schilderachtig door den palazzo 
bekroond. 

Een andere attractie der villa zijn de kunstige en over- 
vloedige waterwerken. Het water, uit de Anio aangevoerd, 
stort zich, zoo was het althans eertijds, met groote kracht 
van onder de villa in verschillende watervallen naar beneden, 
om daarna in de groote, door cypressen omgeven fontein, 
hoog op te stijgen. Midden in den tuin ligt een breed 
kanaalachtig bassin, op drie plaatsen overbrugd, terwijl de 
boorden met beelden en vazen versierd zijn. Dit bassin 
ontvangt zijn water van een waterval, die onder een gebouw, 
een waterorgel omsluitend, ontspringt. De verschillende 
lanen worden aan weerszijden door fonteinen en kleine water- 
vallen begeleid. Verder zijn nog op te merken verschillende 
grotten en een menigte standbeelden, waarvan echter 't grootste 
aantal reeds sinds eeuwen naar het Yaticaan overgebracht is. 

Laten we ons, alvorens verder te gaan, eerst eens duidelijk 
rekenschap geven van de plaats^ die de Eenaissance-tuin in 
de rij der tuinstijlen inneemt. Wanneer we alleen zien naar 
't groote aantal bouwwerken, terrassen en watervallen, zou 
men al spoedig genegen zijn de Eenaissance tot den architec- 
tonischen stijl te rekenen, terwijl men den daaropvolgenden 
Barokstijl, meer een vlakte-stijl, onder den geometrischen zou 
willen rangschikken. En toch, juist het tegenovergestelde is 
het geval. 

Ook de Eenaissance-tuinen in het gebergte, die we hiervoor 
hoofdzakelijk bespraken, zijn het resultaat van een zuiver 
geometrische, ornamenteele indeeling. Men zocht bij de 
behandeling der onderscheidene tuingedeelten in parterre 
en compartimenten niet naar een alles beheerscliende eenheid, 
maar behandelde ieder gedeelte geheel onafhankelijk van 
en naast elkaar. Hoewel de Eenaissance-tuin op dien der 



DE RENAISSANCE-STIJL IN ITALIË 55 

Middeleeuwen twee belangrijke punten vóór heeft, n.l. de 
architectonische bestanddeelen en do volmaakte eenheid 
tusschen huis en tuin, zoo hebben deze beide factoren toch 
allerminst een beslissenden invloed op den verderen aanleg 
van den tuin als geheel genomen en blijft dan ook het geome- 
trisch karakter van den tuin der Middeleeuwen in den Eenais- 
sance -stijl bewaard. 

Anders werd dit, toen de laat-Eenaissance bijna ongemerkt 
en vrij snel in den Barok-stijl overging. Hier trad de com- 
positie van het huis en den geheelen tuin meer op den voor- 
grond. Het kenmerkende, dat dezen stijl tot een architecto- 
nischen maakt, is, dat niet de vlakte-, maar de ruimte-\eTho\i- 
dingen het beheerschend element zijn. B.v. hooge heiniiigen, 
bosschages, loofgang, gebouwen enz., dienen als materiaal 
voor contrastvorming tegenover de naastliggende vlakke 
gedeelten, als parterre, enz. Het verticale wordt tegenover 
het horizontale gesteld, waardoor relief verkregen wordt. 
Het was dus een zeer belangrijke schrede vooruit in de goede 
richting. Dit was de beslissende stap van den geometrischen 
stijl, die eeuwen lang de tuinkunst beheerscht had, naar den 
architectonischen stijl, die nu in Italië zijn intrede deed om, 
vandaar in Frankrijk overgebracht, in dit land zijn gloriepunt 
te bereiken. 

Bij den Renaissance-tuin der vlakte, waar de zooeven ver- 
melde overgang zich het eerst vertoonde, behoeven we hier 
niet stil te staan, omdat we er in 't hoofdstuk over den Fran- 
schen stijl meer uitvoerig op terugkomen. 

In de Noordelijke landen behield men nog geruimen tijd 
meer oog voor de details, als : grotten, doolhoven, waterwerken 
e. a., dan voor een strenge compositie van het geheel. Men 
rangschikte eenvoudig de verschillende afdeelingen, als 
bloemen-, vruchten-, groentetuin, enz., elk door een muur 
omgeven, willekeurig om het huis. Dit duurde zoolang, 
tot de Fransche Barokstijl hierin afdoende verandering bracht. 

Een tuin in Italië uit den overgangstijd van Eenaissance 
naar Barok is de Bobolituin te Florence. Deze tuin, in 1550 
aangelegd door Hertog Cosimo van Medici, (de palazzo was 
reeds veel vroeger door Luca Pitti gebouwd) toont, hoe men 
het grootsche boven het sierlijke verkoos, zoowel in de archi- 
tectuur, terrassen, bassins, enz. als in de omamenteele be- 
handeling der vlakten. De door hooge heiningen omgeven 
compartimenten vormden een nieuw architectonisch element. 



DE EENAISSANCE-STIJL IN ItALIB 



DE RBNAISSANCE-STIJL IN ITALIË 57 

terwijl de groote hoornen meer kracht aan de corapositie gaven. 
De palazzo ligt hier niet op den top, maar aan den voet van 
den heuvel. De tuin is wel in de hoofdas van 't gebouw 
aangelegd, doch is meer breed dan lang. Door de beroemde 
oude Cypr essen allee met talrijke standbeelden komt men 
in het Vasca delI'Tsolotto, een ovaal van meer dan 10,000 M'. 



door hooge Queicns-heiningcn omsloten. ITier ligt het groote 
waterbekken met een eiland in 't midden, waarop de kolos- 
sale OceannB van Giov. da Bolonga. De geheele hassin- 
rand is met marmeren figuren bekroond, waartussehen sier- 
lyke ijzeren hekjes, Evenal."* dit bassin is verder alles in den 
tuin ruim gedacht, inzonder de lange reeht« lanen, die het 
geheele park doorkruisen. 

Onmiddellijk achter het groote kasteel ligt een vlakke tuin, 
door een amphitheater afgesloten. Dit gebouw was eenmaal 
het tooneel van de luisterrijke heffeesten der Hertogen van 
jMedici. Achter dezen vlakken tuin verhief zich een terras- 
vormige tuin. De vele waterwerken waren in een rustig 
karakter gehouden. Beroemd is ook de grot Buentalentif, 
geheel volgens Baroksmaak. 

Deze grot geeft ons aanleiding tot een kort woord over de 
grotten in het algemeen. De natuurlijke grot gold reeds bü 



58 DE RENAISSANCE-STIJL IN ITALIË 

de oude volken voor iets geheimzinnigs, als het geliefkoosd 
verblijf der goden. De Eenaissance nam ook de grotten der 
antieken tot voorbeeld, b.v. de Nymphaën, maar al vrij spoedig 
werd de natuurlijke grot vervangen door de kunstmatig 
aangelegde. Vooral in terrassen bracht men ze veelvuldig 
aan, waar ze dan van fonteinen, waterorgels, wandbronnen 
en andere waterkunstjes voorzien werden. 

Bij de Komeinen bouwde men ze gedurende het tijdperk 
der keizers veel uit travertin of tufsteen. Tijdens de heer- 
schappij van den Barok-stijl bouwde men groote, vrijstaande 
grotten, gebouwen, van deuren en ramen voorzien. Ook 
hierin werden allerlei vernuftige water-kunstwerken aange- 
bracht. Het gewelf en de wanden waren met mosselschelp|en, 
koralen en tufsteen bedekt, ook schilderijen en beeldhouw- 
werken dienden ter versiering. 

Als bijzonder merkwaardig en bezienswaardig golden , de 
groote grotten in den tuin van het lustslot Pratolino te Florence. 
Een dier grotten bevatte een , vijvertje, waarin zich een met 
schelpen versierde rots verhief. Zoodra een Triton op een 
zeeschelp blies, opende zich de rots en, door waterspuwende 
dolfijnen voortgetrokken, verscheen Galatea, in een groote 
schelp gezeten en begeleid door twee andere schelpen, waaruit 
een fonteintje opspoot. Zoowel in deze als in andere grotten 
van dien tuin trof men rustbauken aan, die zoo waren ingericht, 
dat, wanneer men er zich op neerzette, uit den grond onder 
de voeten een waterstraal met kracht te voorschijn kwam. 

Verder zag men er een meisje, Samaritana genoemd, uit een 
deur verschijnen, naar een bron gaan, water scheppen en 
wederom terugkeeren, alles begeleid door gefluit van een 
herder op zijn schalmei. Nog meer dergelijke vernuftigheden 
werden in dezen tuin aangetroffen en honderd jaar later kon 
men het nog niet laten, dergelijke dwaasheden in andere 
landen na te bootsen. 

Tijdens het verval der Italiaansche tuinkunst, zien we, 
hoe steeds meer waarde gehecht werd aan kleingeestige 
beuzelarijen. Omstreeks het midden der 16® eeuw nam dit 
een einde en keerde men tot den ouden eenvoud en de oude 
kunst terug. Toen ontstonden wederom tuinen in waardigen 
^n kunstvollen stijl, zooals b.v. de villa Pamphili bij Genua. 

Het bestek van dit werkje laat niet toe nog meerdere 
villatuinen te beschrijven. We wenschen dus te volstaan 
met de vermelding van een aantal beroemde voorbeelden, 



DE RENAISSANCE-STIJL IN ITALIË 59 

zooals de villa Medicea bij Florence ; bij Frascati Falco- 
neri, Aldobrandini, Lancelotti en Torlonia ; in Tivoli Lante 
en Famese ; te Eome Albani, Medici, Quirinaal, Borghese en 
Lante ; verder Caserta in het Napolitaansche en ten slotte 
nog verschillende in het Lombardijsche merengebied, waar- 
van we vooral vermelden de villa Isola Bella in de Lago 
Maggiore. 

Zij allen getuigen van den bloei en ook van het verloop der 
tuinkunst in Italië van de Hoog-Eenaissance tot den laten 
Barok -stijl. Vele zijn heerlijke scheppingen der kunst, voor- 
beelden in menig opzicht ook voor ons. Was de Barok-stijl 
in Italië ontstaan, haar glansperiode heeft zij in Frankrijk 
doorgemaakt. Toch vergete men niet, dat de Fransche tuin 
geheel opgebouwd werd naar de in Italië bestudeerde modellen. 
Neemt men aan, dat de zuivere Barok-stijl omstreeks 1600 
ontstond, dan volgde Frankrijk 50 jaar later Italië's voorbeeld. 
Eerst Ie Nótre, de groote meester van den Barok-stijl, sloeg 
eigen wegen in en van dien tijd af ging de toonaangevende 
leiding op het gebied der tuinkunst van Italië op Frankrijk 
over. 



FRANKRIJK EN DB AECHITEOTONISCHE STIJL 



VI. FRANKRIJK EN DE 
ARCHITECTONISCHE STIJL. 



De tuiiiknnst van Frankrijk wordt voor ons eerst van 
belang, als de Eenaiasance haar intocht in dat land gedaan 
heeft. De tninen der vlakte wuren vóór Lodewijk XIV van 
niet meer beteekenis, dan die van andere landen, waar 
de zoofrenoemde Hollandsche stijl heersehte. 

Het waren tuinen, weliswaar volgens vaste geometrische 



Ontwerp van du Ccrceau. 16'^ oeuw. 

regelen aangelegd, maar tegelijkertijd met een menigte bijzaken 
en kunstige vindingen opgevuld. Men ging van de grond- 
stelling uit, dat een tuin des te schooner was, hoe meer ver- 
echei denheid hij bevatte. Een voorbeeld van dergelijke 
tuinen vinden we in den tuin der Tuilerieën, doorsneden van 
groote, schaduwrijke lanen, voorzien van een rijken schat 
Mythologische beelden, doolhoven en dergelijke. 



FRANKRIJK EN DE ARCHITECTONISCHE STIJL 61 

In den tuin van den Aartsbisschop van Parijs te St. Cloud 
bevond zich een fontein met een 12 M. hoogen waterstraal, 
tevens een groot schelpenhuis met de vernuftigste water- 
werken. De edelman Chandelan bezat in z'n tuin, bij Chartres 
een groot aantal voor dien tijd typische dingen. Zoo zag men 
er in palm de zeven wijzen van Griekenland, de heldendaden 
van Hercules met Latijnsche verzen er bij, zelfs de maaltijd 
der goden was niet vergeten. 

Beroemd waren ook de tuinen van Kardinaal Eichelieu 
te Keuil. Voor het kleine kasteel lag een parterre met stand- 
beelden en fonteinen. In het verdere^ zeer uitgestrekte gedeelte^ 
lagen wijnbergen, groote grasvlakten, bosschages en een 
groote, op hout geschilderde triumfboog. De grootste fontein 
had een straal van 18 M. ; over marmeren watervallen vloeide 
het Avater naar een groote grot, waar het verder voor 
verscheidene waterwerken diende. Een groote vijver met 
eiland, alsmede een schelpengrot met tal van vexierwaters 
ontbraken niet. 

Gelijke verrassingen wachtten ook den bezoekers der tuinen 
van St. Germain, onder koning Hendrik IV aangelegd, waar 
overigens de terrassenbouw aan de goede voorbeelden der 
Italiaansche Eenaissance herinnerde. In gelijken geest waren 
de tuinen van het Luxembourg en van al de grooten des 
Eijks aangelegd. 

Deze tuinen verschilden dus feitelijk niets van de Italiaansche 
tijdens het verval der Eenaissance. Uit een voorbeeld moge 
blijken, hoe weinig men de kunst verstond^ van de natuurlijke 
geschiktheid van een terrein te profiteeren. 

In 1612 werd de Franschman Simon de Caus uit Engeland 
ontboden, om den slottuin te Heidelberg aan te leggen en 
hoewel het terrein zich uitmimtend leende voor een terrastuin 
in den geest der Hoog-Eenaissance, toch werd een tuin aan- 
gelegd met terrassenbouw zonder beteekenis en in geome- 
trischen stijl^ zonder innerlijk verband. 

Het tijdvak 1650 — 1700 is echter voor de tuinkunst van de 
allergrootste beteekenis. De tuinarchitectuur beleefde nu 
een omwenteling : de tot nu hoofdzakelijk geometrische 
aanleg werd veranderd in een architectonischen van de grootste 
volkomenheid. Dit geschiedde tijdens het glansrijke tijdvak 
van den zonnekoning Lodewijk XIV. De tuinstijl werd een 
getrouwe afspiegeling van den heerschenden tijdgeest : het 
absolutisme. 



62 FBANKHIJK EN DE ARCHITECTONISCHE STIJL. 

Lodewijk was het type van een heerscher. Zijn wil, zijn 
smaak was wet en mode^ en werd alom gretig nagevolgd. 
Het koninklijk hof gaf den toon aan op velerlei gebied. 

Lodewijk was de koning der hoven en van den adel ; aan 
zijn grootheid en schittering werd alles, zelfs de welvaart 
des lands, opgeofferd. De Fransche smaak werd heerschend 
zelfs in andere landen van Enropa. 

De man, die den nieuwen kunststijl schiep, was André 
Ie Nótre, wellicht de grootste tuinarchitect die ooit leefde. 
Als zoon van den paleis- en tuin-Intendant der Tuilerieën 
werd hij in 161-3 geboren en aanvankelyk door zgn vader voor 
het tuinvak bestemd. Daar hij echter meer Üefliebberij voor 
andere kunsten toonde, werd hij leerling bij den schilder en 



Vaus Ie Vicorate 1653. 

architect Simon Vouet. Zonder twijfel is de leiding van dien 
bekwamen meester van overwegenden invloed geweest op de 
ontwikkeling van zijn geniaal talent. Eeeds bij Vonet 
teekende en ontwierp Ie Nótre bij voorkeur tuinen en spoedig 
openbaarde zich bij hem het streven zijn ontwerpen uit te 
voeren en weldra verraadde zich de meester in zijn vak. 
Na eerst nog eenigen tijd de tuinen der Renaissance in Italië 
bestudeerd te hebben, keerde hij naar Frankrijk terug en werd 
spoedig de opvolger zijns vaders en tevens uitvoerend tuin- 
architect. Als zoodanig heeft hij in 1653 zijn eersten grooten 
tuin aangelegd voor den Minister van Financiën Fouquet te 
Vaux Ie Vicomte. Lodewijk XIV, die dezen tuin zag en 
bewonderde, aarzelde niet Ie Nótre nader aan zich te ver- 
binden. Hij schonk hem zijn jEjunst en volle vertrouwen. 



FRANKRIJK EN DE ARCHITECTONISCHE STIJL 63 

in 't bezit waarvan de groote meester zich tot aan zijn dood 
(1700) heeft mogen verheugen. 

Alvorens enkele van Ie Nótre's tuinen meer van nabij te 
beschouwen, wenschen we ons eerst rekenschap te geven van 
de principes, waarvan hij l^ijj zijn ontwerpen uitging, van de 
vormen, die hij voor den zoogenaamde Franschen-, of beter 
architectonischen Barok-stijl schiep. 

Le Nótre maakte den ilenaissance-stijl van zijn tijd meer 
volkomen en hervormde onder den indruk, die Italië's tuinen 
op hem gemaakt hadden, het bestaande. 

Huis en tuin bleven bij hem een absoluut geheel. Het 
kasteel of paleis werd het centrum, waaromheen hij den tuin 
harmonisch en symmetrisch opbouwde. Het hoofdgebouw 
moest den ganschen aanleg overheerschen en daartoe plaatste 
hij het op een ruim terras en liet op de hoofdas van het gebouw 
een breed midden-perspectief, door heiningen omlijst, door 
den geheelen tuin aanleggen. Hierlangs genoot men van uit het 
kasteel een heerlijk vergezicht over het geheel, terwijl de met 
kunstenaarsblik geplaatste fonteinen en bassins den indruk 
niet weinig verhoogden. 

De hoofdallee liet hij kruisen dooi breede wegen, die 
telkens nieuwe gezichtspunten openden. Sommige dier wegen 
sneden den hoofdweg rechthoekig, andere onder een scherpen 
hoek, waardoor de geometrische indeeling een behoorlijke 
variatie vertoonde. 

Van het groote terras voor het slot mocht niet, als in, de 
tuinen der Eenaissance, de geheele tuin te overzien zijn ; 
daarom plaatste hij om de compartimenten hooge heiningen, 
waarachter nog hoogere boomen geplant werden. De achter 
deze groene muren gelegen compartimenten herschiep hij 
in cabinets, tot verschillende doeleinden bestemd. Hierdoor 
maakte hij den tuin interessant en aantrekkelijk. 

Verder bediende hij zich van groote watermassa's, die 
fonteinen en watervallen voedden, om leven en beweging in 
het tafereel te brengen, terwijl bovendien ook een groote 
menigte kunstige beelden en vazen ter versiering aangebracht 
werden. 

Het parterre voor 't terras van 't kasteel hield hij eenvoudig ; 
de groote vakken werden door figuren van buxus-randen 
geornamenteerd, waarnaast tot afscheiding gekleurd zand 
of steentjes gebruikt werden. 

Nooit ontbrak een ruime Oranjerie, voor welk gebouw 



64 FRANKRIJK EN DE ARCÖITECTOMISCHB STIJL 

ORmjeboomen, Laurus en andere decoratieplanten in iijen 
geplaatst werden. Ook om het parterre en om de bassins 
werden deze planten gesteld. 

Le Nfttre schiep voor zijn vorst en voor andere groote heeren 
tuinen, ruim en groot, waar zij de grootste gezelschappen 
konden ontvangen en waar zij hun schitterende feesten konden 
houden. 

Al het kleingeestige, dat de ItaJiaansche Barok-tnin ver- 



PEANKRIJK EN DE AlMÏIIITr.CTONISCHE STIJL €5 

toonde, werd door Ie NAtre geweerd, al wat grootsch en voor 
het bereiken van zijn doel geschikt was, werd voor den 
aanleg en de verfraaiing van den tuin gebruikt. De omgeving 
van den tuin was overigftiis bijzaEik, waarmee we echter niet 
willen beweren, dat Ie Nötre niet uitnemend de kunst verstond 
van een of ander perspectief in de verre omgeving een meester: 
lijk gebruik te maken. 

De architectonische kunst beheerscbte dus den tuin, zelfs 
tot in de kleinste bijzonderheden ; elk effect was goed berekend 
en nauwkeurig overwogen. 

Slaan we nu een blik in den tuin van Yeraailles, het meester- 
stuk der tuina,rchiteetiiur, het schitterendste werk van 
Ie Nötre. 

Door drie breede lanen of avenue's bereikt men de Place 
d'Armes voor het groote kasteel. Achter het slot, staande 
op het ruime terras, ziet men voor zich uitgestrekt den tuin, 
een kunstwerk van de meest volmaakte rythmus. Kunst 
en natuur schijnen elkaar de hand te reiken. 

Men ziet, hoe alles ruim en grootsch behandeld is. Onwille- 
keurig volgt de blik de hoofdas, die door breede lanen, verder 
door een I14 K-M. lang kanaal, en ten slotte nogmaals door 
een breede allee bepaald is. Dit overweldigend uitzicht wist 
de kunstenaar te scheppen op een terrein, dat niets belangrijks 



Direct voor het terras liggen twee groote bassins, waaraan 



66 FRANKRIJK EN DE ARCHITECTONISCHE STIJL 

zich naar 't Zuiden en Noorden de parterres aansluiten, links^ 
afgesloten door de Oranjerie. Eechts heeft men door de 
parterres heen het uitzicht op de waterallee, de watervallen, 
die in het groote ^^eptunus-bassin hun afsluiting vinden. 
De compartimenten heeft hij in zelfstandige cabinets her- 
schapen, die elk met gelukkige phantasie behandeld zijn, 
zoodat iedere eentonigheid zorgvuldig vermeden is. 

Gelijke verscheidenheid heerscht in dè lijnen eü de grootte- 
verhoudingen der onderscheidene waterwerken. De bassins^ 
en fonteinen zijn op de meest doelmatige en uit aesthctisch 
oogpunt op de meest passende plaats aangebracht, zoodat 
ze werkelijk leven in het groote architectuurwerk aanbrengen. 

Enorm was de menigte standbeelden en vazen en ook hier 
blijkt wederom het genie van Ie Nótre uit den tact, waarmee 
hij al deze sculptuurwerken over het groote park zóó wist 
te verdeden, dat men wel de grootste verscheidenheid, doch 
nergens overlading ontmoette. 

De cabinets aan de noordzijde zijn alle onveranderd gebleven,, 
behalve de Apollo-baden, die later meer regelmatig behandeld 
zijn. Op de zuidzijde is van het groote bassin Tlsle Koyale 
slechts het spiegelbassin. overgebleven. Het andere gedeelte 
werd ingericht tot bosquet des konings, terwijl het labyrinth 
later in het bosquet der koningin herschapen werd. Dergelijke 
wijzigingen van lateren datum treffen we ook aan in het 
parterre en bij de oranjerie. Hieruit blijkt dat Ie Nétre 
van 1660 tot 1700 herhaaldelijk veran'deringen en verbeteringen 
in zijn plan aanbracht. 

Met weinige woorden hebben we het zakelijkste betreffende 
Versailles aangestipt, over een tuin, die, nu in onzen tijd 
wederom een wending naar den architectuurstijl valt waar 
te nemen, voor elk tuinarchitect een uitmuntend model en een 
leerschool voor ruimtebehandeling en rythme is. 

Wilden we verder nog nagaan, hoe Ie IN^ótre wist gebruik 
te maken van lanen, alleeën, heiningen, boschjes, in één 
woord, van alle mogelijke bouwmaterialen uit het plantenrijk,. 
hoe hij daardoor perspectief, licht- en schaduweffecten wist te 
bereiken, dit alles zou ons te ver voeren. Slechts de ont- 
wikkeüng van het parterre wenschen we even nader te be- 
schouwen. 

Tijdens de Kenaissance trad het parterre meer en meer 
op den voorgrond. Aanvankelijk vormde men symmetrische 
combinaties van smalle, door Buxus omlijnde bedjes, waar- 



FRANKRIJK EN DE ARCHITECTONISCHE STIJL 67 

tusschen de paden vrij bleven. Het zijn dezelfde, die we 
veelvuldig in Vredeman's tuinontwerpen aantreffen. Later 
vormde men dikwijls uit deze Buxus-banden doolhoven, 

In 't laatst van de 16® eeuw liet men de paden weg en het 
parterre kreeg het aanzien van een met ornamenten versierde 
vlakte, welke versiering aan den heerschenden smaak onderhevig 
was. Het waren nu de smalJe banden, die te zamen het orna- 
ment vormden. Deze manier van doen bleef in tal van 
«variaties tot aan het einde der eeuw in zwang. 

In 't begin der 17® eeuw begon men allengs met broderie- 
werk, waardoor het geheel sierlijker en rijker en van een slui- 
tende compositie werd. Dit rankwerk bestond niet meer uit 
even breede banden, maar uit smalle, door Buxus gevormde 
lijnen op gekleurden ondergrond. Deze bestond uit geel 
of wit zand, uit kleine roode klinkers of zwarte koolstukjes. 
Toen dit niet meer voldeed, ging men over tot het parterre è 
compartiment, een combinatie van Buxus-arabesken en van 
gras- en bloemranden gevormde ornamenten, terwijl de 
gekleurde ondergrond behouden bleef, zoodat het geheel den 
indruk maakte van een veelkleurig schoon tapijt. 

Le ïiTótre gaf den rechtlijnigen, breeden band, die het 
geheel omgaf, een gebogen of spiraalvormig-afgebroken vorm. 
Verder plantte hij ook regelmatig gevormde, planten als Taxus 
en Buxus -pyramiden en plaatste verschillende vazen van 
allerlei vorm in het parterre, doch zoo, dat ze het overzien 
van het geheel niet belemmerden. 

Het parterre a l'Anglais, Bowling greens, later Bouwlingrin, 
was een verdiepte grasvlakte van verschillenden vorm, met 
voorliefde geplaatst in bosschages, waarvan zij, door een 
breeden weg omgeven, het middelpunt vormden. 

'Nb, 1700 begon men in het parterre zoodanige wijzigingen 
aan te brengen, dat het al langer hoe minder voldeed. De 
harmonie van het geheel werd uit 't oog verloren, terwijl men 
al zijn aandacht schonk aan verschillende onderdeden. Toch 
bleef het parterre in den architectuurstijl een belangrijke 
plaats innemen, tot het ten slotte in den Landschapsstijl tot 
bloemenparterre, in den Plaesuregroimd herschapen werd. 

Le IS^ótre heeft, behalve Versailles, onder meer in Frankrijk 
nog aangelegd of verfraaid St. Cloud met zijn genialen water- 
aanleg, Meudon, Gagny, Issy, Guermandes, Beaurepaire, 
Sceaux, St. Germain, Groot Trianon in de onmiddellijke 
nabijheid van Versailles en Chantilly met zijn 3 K.M. lang 

5* 



FKANKRIJK EN DE ARCHITECTONISCHE STIJL 



Bloementuin. 

en SO M. brepd kanaal on 't sierlyke l'Ile d'Amour. In laatst- 
genoemden tuin staat het standbeeld van Ie Nfitre. 

Ook in andere landen werden tiiinen door den meester 
ontworpen of ook door hem zelï aangelegd. Zoo in Engeland 
het St. Jamee-park en de tuinen van Greenwich. In Zweden 
die van Drottingholm bij Stokholm, Ook het zoogenaamde 
Russische Versailles, de door Peter den Grooten aangelegde 
tuin te PeterhoE bij St. Petersburg is in Ie NAtre-st^l ont- 
worpen, In Italië de villa Pamphili en Ludovisi en verder 
nog eenigc in Spanje on Duitschland. 

De leerlingen van Ie Nötro, van wie vorschillende goede 
tiun architecten waren, weken geleidelijk steeds meer en meer 
van de door hiin leermeester gebaande wegen af. Toch werd 
voortaan iedere tuin of ieder park, maar eenigszins op oen 
architectuurtnin gelijkend, een tuin in Ie ÏTÖtre.-stijI genoemd. 

I>e opvolger van Ie Nötre was Dufresny, die meer van 
schilderachtige effecten en geaecidenteord terrein hield. Hy 
is de ontwerper van de tuinen van Abbé Pajot bij Vinconnes, 
en van die te St. Antoine, Moulin en Chemiereus. 

De controleur Drusé te St. Germain ontwierp den tuin 
\an Marly ; Desquot, aan Ie Nfltre geparenteerd, legde 



FRANKRIJK EN DE ARCHITECTONISCHE STIJL 69 

Baquelot aan. Verder waren bekende leerlingen Le Blond, 
de la Chapelle, d'Isle en J. en F. Mausart. Vele dezer tuinen 
werden later een slachtoffer van de steeds toenemende zucht 
naar verangliseeren. 

Een bekende tuin in den Barok-stijl van dezen tijd is verder die 
van Schoenbrunn bij Weenen. Hij komt, wat compositie en 
grootschheid van ontwerp betreft, het meest dien van Versailles 
nabij. 

De tuin van Nymphenburg bij München is in gelijken 
geest aangelegd. Zeer goed in den oorspronkelijken vorm 
bewaard gebleven, ook naar een ontwierp van le Nótre aan- 
gelegd, is de tuin te Herrenhausen bij Hannover. Men vindt 
hier o. m. een 55 M. lang bassin, waaruit een fontein ont- 
springt met een straal van 67 M. Bezienswaard is hier het 
amphitheater. 

Ook was oudtijds beroemd de tuin van Schwetzingen in 
Baden, door Pigage uit Nancy, in 1757 aangevangen. Het 
uitzicht van het kasteel over den grooten vijver, ver in het 
landschap is goed berekend, terwijl het parterre, om de Arion- 
groep gerangschikt en verder met beelden uit zandsteen van 
den Gentenaar Verschaffelt versierd, door een goede gedachte 
beheerscht wordt. Overigens is veel veranderd en verkeert 
het gedeelte, dat in oorspronkelijken vorm behouden bleef, 
in vervallen toestand. 

In Italië heeft Versailles voor den tuin van Caserta eenigszins 
als model gediend. Deze tuin bezit een menigte cascaden en 
kanalen, doch is niet meer dan een zwakke afschaduwing van het 
meesterlijke voorbeeld. Uit lateren tijd noemen we nog 
Sanscouci bij Potsdam, het bekende lustslot van Frederik II 
van Pruisen, merkwaardig om zijn terrassen- en trappenaanleg 
en de groote fontein. 

Al deze nabootsingen bleven dikwijls zeer ver af van het 
klassieke voorbeeld, het inderdaad onnavolgbare Versailles. 
Wel was ieder, zelfs de kleinste souverein overtuigd, dat hij 
een Versailles moest bezitten, om zijn heerschappij den noodigen 
luister bij te zetten, maar door verschillende omstandigheden 
moesten deze pogingen wel mislukken. In de eerste plaats kon 
m*et iedere vorst een 500 millioen francs besteden, welk bedrag 
de gansche aanleg van Versailles gekost had. Tweedens 
waren de ontwerpers dier plannen bij lange na geen le ^ótre's. 
Voorts was slechts zelden een zoo bij uitstek gunstig terrein 
met zulk een ruimen watertoevoer ter dispositie. 



70 FRANKBIJK EN DE ARCHITECTONISCHE STIJL. 

We hebben hiervoor slechts enkele tuinen met name ge- 
noemd, doch in alle landen werden een menigte ^ootere 
en kleinere tuinen in zoogenaamden Franschen stijl aan- 
gelegd. Doch waar het aan het noodige geld en de onmisbare 
kunstsmaak ontbrak om iets grootsch tot stand te brengen, 
vergenoegde men er zich mee, zijn phantasie in tal van onder- 
deden en kleinigheden vrij spel te laten. Zoo week men van 
den door Ie ÏSTètre gebaanden weg af en kwam op allerlei 
zijpaden. 

Het ging er mee als eenmaal in den Eomeinschen keizerstijd, 
waar we onder Hadriaan een dergelijk tijdperk van verval 
aantreffen : de tijd voor origineel werk was voorbij. In 
stilte ontwikkelde zich echter een nieuwe richting in zeden 
en ideeën, een richting die voor de sociale cultuur en de kunst- 
richting van het allergrootste belang zou worden. Uiterlijk 
echter vierde het absolutisme nog hoogtij en de oogen van 
gansch Europa waren nog steeds gericht op Frankriiks vorst 
en zijn schitterend hof, om hun pracht en weelde na te bootsen, 
om hun kunstsmaak als mode te vieren. 

In Frankrijk ontwikkelde zich na 1730 uit den Barok-stijl 
de Eococo-stijl, die in dit land 30, in de andere landen onge- 
veer 40 jaar heerschappij voerde. De barokke -tegenstelling 
met de antieken werd in dit tijdperk tot het uiterste gedreven. 
Alle rechtlijnigheid werd angstvallig vermeden en in de plaats 
daarvan traden alle mogelijke krullen, naturalistische bloemen 
en andere figuren, die het ornament beheerschten en geheel 
de symmetrie deden verloren gaan. Voerde de Eococo 
in den bouwstijl naar het streng klassieke terug, in den tuin- 
stijl werd hij door den landschapstijl vervangen. Hier scheiden 
dus architectuur en tuinkunst, om in onzen tijd weer elkaar de 
hand te reiken. De beste voorbeelden van den Kococo-stijl 
vinden wij in Oostenrijk en Saksen, in welk laatste land koning 
August in pracht en luister regeerde op kosten zijner onder- 
danen. Het goede volk staarde met verbazing de pracht 
zijner vorsten aan. Teekenend voor den geest, die in die 
dagen op elk gebied heerschte, is 't b.v. als we den geschied- 
schrijver Fassmann de reden hooren meededen, waarmee hij 
de uitvoerigheid zijner berichten tracht te verontschuldigen ; 
hij zegtn.1., „dat hij alle ceremoniën en feesten zoo nauwkeurig 
meedeelde, opdat daaruit de uitnemende smaak van Zijne 
Majesteit uitblinke, die alles regelde". Zoo werden afkeurens- 
waardige daden verheerlijkt. 



PRANKEUK EU DE ARCHITECTONISCHB 8TUL 



VeraailleB, Parterre on Compartimenten met Cabinets. 



72 FRANKRIJK EN DE ARCHITECTONISCHE STIJL 

De tuin in Eococo -stijl zien we vefïèiei'd met een menigte 
voorwerpen en vormen, die allerminst met het praedicaat 
kunstvol mogen bestempeld worden, De betrekkelijk lage 
heiningen vervormde men tot een wand met z allen, bogen, 
deuren en vensters. Deze heiningen werden gekroond met 
uitgesneden vazen en figuren. 

Welk een schrille tegenstelling met Ie j^ótre, die de heiningen 
sober en eenvoudig hield en slechts tot omlijsting der perspec- 
tieven gebruikte ! Verder vormde men in dezen tijd de meest 
onderscheidene figuren uit Taxus en Buxus, hervormde de 
waterkunstwerken tot vexierwaters van de meest banale 
vormen ; de sculptuur was gebrekkig van uitvoering en arm 
laan materiaal. Het geheel toonde in plaats van kracht, de 
zachte vormen, de Eococo eigen. 

Hetzelfde dient opgemerkt betreffende paviljoens, grotten 
en de verdere versieringselementen van den tuin. Veel 
herinnerde aan de dwaasheden der laat-Eenaissance. De 
reactie kón niet uitblijven : de architectuur verloor haar 
overwicht over de tuinkunst en moest het afstaan aan de 
schilderkunst, die reeds lang strijdvaardig stond. 

Alvorens echter den natuurlijken stijl te bespreken, is het 
noodig eerst den blik naar Holland te wenden, waar reeds 
vóór Ie Nótre de tuinkunst tot hoogen bloei geraakt was 
en een eigenaardig karakter vertoonde. 



DE TUINKUNST IN HOLLAND 73 



VII. DE TUINKUNST IN HOLLAND. 



In de volgende regelen wensch ik in eenigszins beknopten 
vorm de beteekenis van de tuinkunst in Holland uiteen te 
zetten. 

In de Middeleeuwen geleken de tuinen in Holland volkomen 
op die van de andere landen ten Noorden der Alpen. Ook 
hier vond men bij kloosters en burchten, alsook bij de poorters 
der steden eenvoudige kruid- en siertuinen. 

Van de Jcloostertuinen was oudtijds vooral beroemd die van 
de in 1133 gestichte Abdij te Eijnsburg. Men vond hier binnen 
de gracht, die de gansche abdij omringde, den grooten boogaert 
of hoftuin en den kleinen boogaert, die tot bijzonder gebruik 
der Abdis bestemd was. Van 't naburige klooster te Warmond, 
op het gebied van ooftteelt destijds beroemd, ontving men 
herhaaldelijk zeldzame vruchtboomen, terwijl ook de gravinnen 
van Holland in de 14^ eeuw dikwijls uitheemsche gewassen uit 
de grafelijke tuinen naar de abdij zonden. 

De tuinen der abdij stonden onder leiding en toezicht 
van den hoftuinier of gardenier, die jaarlijks zes HoUandsche 
ponden ontving, benevens goettichheden op bepaalde tijden 
des jaars. 

Onder „boogaert" hebben we hier waarschijnlijk te verstaan 
een eenigszins uitgestrekt grasveld, beplant met vrucht- 
boomen, w^aarin de adellijke juffers op grasbanken in de 
schaduw der boomen rustig konden genieten. Ten bewijze 
biervoor strekke 't volgende fragment uit een middeleeuwsch 
dichtstuk : 

„Vor dem huse ein boumgarte lak 
darumb ging ein vester hak 
da mit er bevridet was 
beide, bluomen unde gras, 
man dar inne stehen sach, etc." 



74 DB TUINKUNSX IN HOLLAND 

Verder trof men er een „cruydthof" met medicinale planten 
aan, want de joffers waren niet onbodreven in de medicynconste 
eo de infirmeriemoeder, de non dus, die het toezicht over 
de ziekenzaal had, moest altijd een ervareit apothecarse zijn, 
die tevens ook voor de zieken buiten het klooster de medicijnen 
bereidde. Deze kruidtuin moet dus vrij groot geweest zijn. 

Elke middeleeuwBche stad telde één of meer klooBters, 
Amsterdam b.v, een 24-tal. 

Haast alle hadden tuinen, dikwijls, zooals de Abdij van 
Middelburg het door den kruisgang omgeven claustrum. 

Voorts had elk gasthuis, dolhuis, proveniershuia en hofje 
zijn tuin, soms bestaande uit de geheele binnenplaats, soms 
uit een gedeelte van den binnenhof, door een loofgang afgesloten. 

Uit de 15* eeuw is ons bekend, dat de abdij van Egmond 
en Marienhove te Warmond hun boegertuinman of boghertman 
en hovenier hadden. Dit waren altijd leekebroeders. 

Elk klooster had zijn „ghcmeene kruythof, koolhof, wermes- 
hof en gewone kruythof of medicyntuin". Sommige boven- 
dien ook een „siecketuin". Al deze tuinen waren hoog 
ommuurd. 



DE TUINKUNST IN HOLLAND 75 

De burchten der Ridders waren in de eerste tijden van hun 
opkomst van weinig beteekenis. Pas na de kruistochten 
werden zi] ruimer gebouwd en gerieflijker ingericht. Het 
feit, dat tijdens die tochten de kennis der ridderschap 
belangrijk uitgebreid, hun beschaving toegenomen en hun 
smaak meer gevormd was, zal hiertoe zeker 't zijne bijgedragen 
hebben; Bij de grootere burchten was dan ook al spoedig 
voor den tuin een plaats ingeruimd. We troffen er aan een 
boomgaard, een rozenhaag, een kmidtuin, nu eens elk afzon- 
derlijk, dan weer gecombineerd, zooals we reeds vroeger 
beschreven. 

Zoo vermeldt ons de historie, dat de graven van Holland 
reeds vroeg tuinen bezaten te Den Haag, 's Gravenzande, 
Leiden, Haarlem en te Middelburg, waar behalve de gewone, 
ook meer zeldzame planten gekweekt werden. 

De gedichten „De Eoos" en „De l^achtigal" verhalen ons 
van zulke middeleeuw sch e tuinen. Poëtisch beschrijven ze 
ons boomen en bloemen, maar ook van een overdekte zitplaata 
hooren we : 

„Nu hate der wirt auch da vor 
gebouwet ein louben hoch en hor 
die was gemachet umbe das 
das der wirt dar inne sas 
in dem sumer wen er as." 

Overigens gelden ook voor dergelijke oude tuinen de regels, 
door ons reeds in een voorgaand hoofdstuk vermeld. 

,,Ain wunnenclicher gart sol haben violin und wisz rosen, 
gylien (leliën) berende bom (vruchtboomen) grunësz gras met 
ainen vliessenden brunnen." Dit laatste gedeelte noemde 
men in Holland de „bleyckhof". 

In de „Tannhaüser" worden ons behalve de algemeen 
beminde violen, rozen en leliën ook nog genoemd gamander 
en iris : 

„Da stat viol unde klê, sumerlaten, camandrê, 
Die werden zitelósen, ostergloien, liljen und rósen." 

Het omtreeks 1070 vervaardigde dichtstuk „Genesis" noemt 
ons bij de beschrijving van het Paradijs een lijst van de toen- 
maals bekende planten. In de dertiende eeuw gaf de ÏTeder- 
landsche monnik Thomas van Chantimpré een boek uit, 
getiteld „De natura rerum", waarin 89 verschillende kruiden 
genoemd worden. 

Lobel deelt ons in de voorrede van zijn „Histoire des plantes 



jj 



76 DE TUINKUHST IN HOLLAND 

(1576) mede, dat de liefliebberij der Vlamingen reeds tijdens de 
heerschappij der Bourgondische hertogen algemeen waa en 
dat men aannam, dat de Ridders bij hun terugkeeren van 
de kruistochten zaden van zeldzame bloemen en exotische 
planten meebrachten. Nei^ena vond men reeds in dien tijd 
beter geciütiveerde gewassen dan in de rijke Nederlandsche 
gewesten. 

De Boheemsche ridder Leo von Bozmital bezocht in 1465 
de tuinen van den Hertog van Bourgondië te Brussel, waar 
naast de warande (hier diergaarde) ook een lusttuin was met 
veel bronnen en vijvers. Waranden bezaten ook de Hertogen 
van Gelder te Eozendaal en Nijmegen, onder toezicht van 
leeuwen wachtere, papagaay meesters enz. In 1399 werden 
in 10 maanden tijds te Bozendaal niet minder dan 260 schapen 
voor de leeuwen geworpen ; ook wolven dienden tot voedsel. 
Ter zelfder tijd was ook in Den Haag een leeuwenhuis. Zelfs 
steden als Amsterdam b.v. hadden soms een groot getal 
leeuwen. 

Wenden we ons thans naar de tuinen der burgers. Wij weten 



Ontwerp van Vredeman de Vries. 



DE TUINKUNST IN HOLLAND 77 

uit de Vaderlandsche Geschiedenis, dat pas na de kruistochten 
de steden zich begonnen te ontwikkelen, eerst de groote 
steden van Vlaanderen, later die van Holland. De poorters 
werden al langer hoe meer onafhankelijk en verwierven zich 
hun vrijheidsbrieven en privilegiën. Onder deze poorters 
verhieven zich enkele geslachten tot patriciërs^ die rijk waren 
of werden, inzonder door den handeh De woningen dezer 
rijke poorters vertoonden meer weelde^ hun behoefte aan 
gezelligheid was grooter en 't kon niet anders, of dit alles 
bleef niet zonder invloed op hun tuinen. 

De kruidtuin, vroeger slechts een nutstuin, verkreeg een 
sierlijker aanleg, want ook hier wilde de bezitter zijn smaak 
toonen en zoo ontwikkelde zich geleidelijk de lüsttuin. 

Aan dezen ,, hortus conclusus" werd nu een meer vaste 
vorm gegeven. Men verdeelde hem in kwadraten of lang- 
werpige rechthoeken, naast elkaar gerangschikt en zoo verkreeg 
men den geometrischen tuin. 

Onderlinge harmonie der verschillende gedeelten en van 
deze met het huis was bijzaak. Later werden de vierkanten 
of rechthoeken óf elk afzonderlijk, óf soms ook vier bijeen, 
omgeven door lage heiningen, waarin sierlijke poorten aan- 
gebracht werden. Het centrum dezer bedden vormde de in 
Holland destijds zeer gewilde etageboom. 

Betreffende de in dien tijd algemeen voorkomende bloem- 
soorten zij vooral vermeld, dat men reeds na de Kruistochten 
rozen en andere bloemen in potten kweekte en bij voorkeur ook 
trachtte uitheemsche planten te verkrijgen en te verzorgen. 
De Hollander was en is nu eenmaal van huis uit een lief- 
hebber van bloemen. 

Bronnen en bassins waren in ons waterrijk landje aanvanke- 
lijk van weinig beteekenis, daarentegen verstond men in geen 
ander land zoo uitnemend de kunst van het aanleggen en 
onderhouden van loofgangen. Hadden deze in den eersten 
tijd dichte wanden, spoedig werden het loofgalerijen, waarbij 
de stammen de pilaren vormden en de kronen tot een dicht 
looverdak ineengegroeid waren. Later werden beide vormen, 
geheel ten onrechte, „berceaux" genoemd, met welken naam men 
in Frankrijk een wandelprieel betitelde. Dit bestond echter 
uit ijzerdraad of latwerk, waarlangs men klimplanten liet 
opgroeien. 

In eiken tuin had men verder een open zomerhuis of een 
gesloten winterhuis, onzen lateren koepel. 



78 DE TUINKUNST IN HOLLAND 

Te^en het einde der 15® eeuw waren er reeds verscheidene 
tuinen of vermaeckhoven in de nabijheid der groote steden. 
Ze bestonden veelal uit den warmoeshof of moestuin, den 
fruythof, den cruydthof en den vermaaktuin of bloementuin. 
De beide hoof daf deelingen warden door een heining van 
rozelaars, rosmareyn, palm of cypres van elkaar gescheiden. 
De kruidhof werd door een breed pad in tweeën gesplitst, het 
eene gedeelte bevatte de bloemen, het andere de artsenij- 
gewassen en de toecruyden. Alles werd geplant op kleine 
vierkante, soms langwerpige, hooge bedden, door planten of 
randpalm omgeven. De paden werden met zand of grind 
verhard. 

Van deze eenvoudige tuinen ging men later tot een meer 
ontwikkelden geometrischen stijl over, waardoor onder invloe- 
den uit Italië de Eenaissance-tuin der vlakte ontstond. Der- 
gelijke tuinen leeren wij kennen uit het bekende werk van 
J. Vredeman de Vries : „Hortorum viridariorumque formae". 
De schrijver Averd in 1527 te Leeuwarden geboren en stierf 
in 1588 te Antwerpen, waar ook zijn boek kort voor zijn dood 
in druk verscheen. De daarin opgenomen ontwerpen vertoonen 
ons hoofdzakelijk Kenaissance-parterres met naast elkaar 
liggende bandomamenten, om een centrum gegroepeerd, 
dit werd gevormd door een boom, een waterkom of -een fontein. 
De kleinere bedjes in dit parterre boden slechts ruimte voor 
een goed gevormden heester of een fraai bloeiende plant. 
Eondom dit parterre liep treilagew^erk, waartegen planten 
of bloemen geplaatst werden ; of men had zeer kunstig be- 
werkte loofgalerijen, soms ook loofgangen. 

Hoewel 't vermoeden niet ongegrond is, dat Vredeman 's 
plannen niet uitgevoerd waren, zoo geven ze ons toch een juist 
denkbeeld omtrent de karakteristieke burgertuinen tijdens 
de Eenaissance in Holland. Wel bespeurt men in zijn ont- 
werpen zelden een domineerende middenas, door het huis 
bepaald, waarop de tuin verder ontwikkeld wordt, en is dit 
wel het geval, dan nog is die as niet zoo sterk omlijnd als 
wenschelijk ware, doch het eigenaardige bestaat meer in het 
keurig behandelen van het detailwerk en zijn heldere parterre- 
compositie. Alles vertoont een intiem karakter en geeft ons 
een ideaal beeld van een gezelligen, weelderig ingerichten, 
echt HoUandschen tuin. 

Zeer interessant is een Hollandsche bloementuin uit 1614 
van Crispin de Passé, vooral daar eigenlijke bloementuinen 



DE TUINKUNST IN HOLLAND 79 

destijds zoo goed als nergens werden aangetroffen. In dezen 
tuin, geheel als parterre behandeld, waren smalle bedden 
met veelsoortige bloemen om een etageboom gegroepeerd. 
Alle planten hadden voldoende ruimte, om, zich goed te kunnen 
ontwikkelen, waaruit men zou kimnen vermoeden, dat ze 
niet ter decoratie, doch meer om de bloemen zelf geplant 
waren. 

Gaarne vormde men in dit tijdperk zoogenaamde doolhoven. 
Hiertoe rangschikte men de bedden zoodanig, dat de paden 
pas na verscheidene omwegen tot het middelpunt voerden. 
De paden waren dus geheel ondergeschikt aan de bedformatie. 

Hoewel de liefhebberij voor bloemen bleef bestaan, heeft 
toch de 80-jarige oorlog op tuinkunstgebied een tijdperk van 
stilstand veroorzaakt. De Eenaissance-tuin bleef wel in 
zwang, doch van een bloeiende tuinkunst kon in dien zorg- 
zamen tijd geen sprake zijn. 

In 1577 werd de botanische tuin te Leiden aangelegd, een 
der eerste in Noordelijk Europa en spoedig wereldberoemd. 
In 1599 werd hier een kas gebouwd en in 1633 waren reeds 
1100 plantensoorten vertegenwoordigd. De beroemde Boer- 
have bracht de verzameling volgens den ,, Index alter plant" 
(1720) op 6000 diverse geslachten en variëteiten. Hij ook was 
het, die het eerst aan de glasbedekking der kassen een schuine 
ligging gaf, zoodat de zonnewarmte beter werd opgevangen. 

De kassen, die reeds de Bomeinen kenden, b.v. Mecaenas 
en later in de Middeleeuwen Albertus Magnus, waren 
oorspronkelijk niets dan huizen of gebouwen met eenige 
glasramen. Later pas werden ook ramen als bedekking gebezigd, 
terwijl men ten slotte ook tot kunstmatige verwarming 
overging. 

Nog tijdens en spoedig na den tachtigjarigen oorlog werd 
de Eenaissance-tuin, die naar Itah'aanschen smaak slechts 
groot en uitgebreid kon zijn, door de Hollanders aan de ter- 
reinen en verhoudingen van hun eigen land aangepast en 
tot lust- of villatuin, voor kleinere terreinen geschikt, her- 
vormd. Deze typische PloUandsche Eenaissance-tuin met zijn 
sierlijke loofgalerijen en bloemenparterres deed zijn zegetocht 
over het geheel noordelijk gedeelte van Europa, inzonder in 
Engeland en Noord-Duitschland. Hoe het mogelijk was, 
dat juist het kleine Holland zulk een rijke tuinkunst had, 
die zelfs in andere landen toonaangevend werd, op deze vraag 
zal de geschiedenis ons het antwoord geven. 



DE TUINKUMST IN HOLLAND 



Vijver uit den tuin te Zeist. 

De geest van den opstand tegen Filips II was drieledig : 
protestantscli, patriottisch en republikeinsch, die alle drie 
in de aloude vrqheden des volks hun wortel hadden. De 
leider van den opstand, Willem van Oranje, die Humaniteit 
en Tolejanz op zyn vaandel geschreven had, oogstte voor dit 
zgn levenswerk den heldendood, maar voor het volk der 
ïfederlanden werd door zijn volharding de weg gebaand, 
die tot een ongedachten bloei en welvaart voerde. Da.ir de 
nieuw verworven volksvrijheid inzonder de steden des lands 
ten goede kwam, zoo werden de regenten der steden ook 
spoedig bestnurders des lands. De eertijds eenvoudige koop- 
man werd door den handel, die een geweldige vlucht nam, een 
man van invloed en gezag, maar vooral ook een rijk man. 
Wat eenmaal Antwerpen, Brugge en Gent geweest waren, 
werden nu Amsterdam, Leiden, Haarlem, Utrecht en Rot- 
terdam, n.1. eentra van wereldhandel, middelpunten van kunst 
en beschaving. Tegen den HoUandschen koopman kon geen 
concurrent op, zijn werkzaamheid en eerlijkheid boezemden 
vertrouwen in. Door den vrijhandel trokken zij de kooplieden 
van andere naties naar hunne havens en Holland werd in één 
woord de bakermat van vrijheid, wetenschap en ktmst. 



DE TUINKUNST IN HOLLAND 81 

Deze hoog-poëtische tijd ging niet voorbij zonder voor 
de burgers welverdiende vruchten af te werpen. 

Dit tijdperk hield aan tot Engeland ons als eerste zeemacht 
overvleugelde en wij onze naburen, inzonder de Franschen 
in menig opzicht tot voorbeeld gingen nemen. 

Ook voor de tuinkunst was dit tijdvak van ongeveer 1630 
tot 1750 een tijdperk van zeer grooten bloei. En geen wonder. 
Hollands kooplieden hadden zich door hun uitgebreide handels- 
zaken aanzienlijke schatten verworven en toonden hun wel- 
vaart inzonder door het aanleggen van buitenplaatsen, die 
weldra in zoo groote menigte ontstonden, dat dit de verbazing 
van eiken vreemdeling wekte. 

In dit tweede tijdperk van de ootwikkeling der tuinkunst in 
Holland reide zich tuin aan tuin van Leiden tot Haarlem 
en van den Haag tot Eotterdam, van Leiden tot Utrecht en 
van hier tot Amsterdam, even als van Arnhem tot Zutphen, 
zoodat deze streken op één grooten, onafzienbaren lusttuin 
geleken. 

Het was nu het overgangstijdperk der Eenaissance, dikwijls 
reeds Hollandschen stijl genoemd, dat tot tegen het einde der 
17® eeuw duurde. Na de Fransche invasie onder Lodewijk XIV 
ging men algemeen tot den Barok -tuin over. 

Doch eerst nog iets meer over het interessante tijdperk der 
laat-Eeoaissance. 

Wij leeren het kennen uit verscheidene kopergravuren uit 
dien tijd, doch inzonder uit het werk van J. van der Groen, 
„De Nederlandsche hovenier" (1669). Dit werk heeft grooten. 
invloed op den tuinaanleg in dien tijd uitgeoefend en is her- 
haalde malen herdrukt. 

In bedoeld werk kon de tuinaanlegger onder meer vernemen, 
hoe hij den tuin verdeden moest, hoe heggen aan latwerk 
in hun allerhande grillige vormen geplant en behandeld werden, 
hoe de allengs grooter wordende loofpriëelen geplaatst dienden 
te worden. Yeel zorg besteedde men vooral aan de loofwerken 
in het parterre, elders reeds nader omschreveo. Ook figuur- 
planten uit Engeland en Frankrijk vonden nu ingang. Ont- 
zaglijk was de liefhebberij voor bloemen, inzonder voor 
bolgewassen, die nog altijd geplaatst werden op kleine bedjes 
of rabatten. In dezen tijd valt de befaamde tulpenmanie 
of dwaze tulpenhandel. Zoo werd, om een enkel voorbeeld 
te noemen, in 1637 te Alkmaar een tulp, „de vice-koning" 
voor ƒ 4200 verkocht. Bloembollen waren toen reeds een 

ScHAüM, Of êf ^i e d . Tuittk. 6 



82 DR TUINKUNST IM HOLLAND 

belangrijk handelsartikel en met grooten ijver aocht men 
voortdurend naar nieuwe soorten. 

De arcMtectonische styl verspreidde zich van Versailles 
uit langzaam over andere gewesten en landen, en vond in het 
laatst lier 17^ eeuw ook in Holland navolging; maar laten we 
hierop reeds terstond met nadruk de aandacht vestigen : 
ifo een voor ona land tt/pischen vorm. Slechts de hoofdprincipes 
van den stijl werden in toepassing gebracht. Dit lag voor 
de hand, immers de tuinen in Holland waren geen patken 
als te Veraailles, maar deftige bui^er-buitenplaatsen. 

Deze periode vormt het df^rde tijdperk in Hollands tuinkunst. 
Opmerkelijk is 't vooral, dat men in ons vaderland aan den 
itrchiteetuiirtuin twee nieuwe beetanddeelen toevoegde, of 
althans ze tot bijzonder rijke ontwikkeling bracht, n.1. de 
cultuur van vruchten en bloemen, twee onderdeden, die juist 
in den Franschen en Italiaanschen tuin van fferinge beteekenis 
waren. Ook in het kweeken van fijne groenten had de Hol- 
lander geen concurrentie te vreezen. 

Verder zij opgemerkt, dat in de HoUandsche tuinen de loof- 
galerijen beter tot hun recht kwamen en veelvuldiger werden 
aangetroffen, dan elders in architectuurtuinen het geval was. 

Het zal niemand verwonderen, dat het architecten waren, ' 
die de belangrijkste tui- 
nen in den nieuwen stijl 
aanlegden. Zoo was 
Oranje^aal door Pi eter 
Post, een groot aantal 
tuinen aan de Vecht door 
Simon Schijnvoet (geb. 
1652) en Jacq. Marot 
ontworpen. Beroemde 
tuinen uit dezen tijd zijn 
ook die van het huis te 
Voorst, Bozendaai, Zeyst, 
Heemstede, Gunterstein, 
S. Ameland, Duinsell en 
Zoi^vliet. 

In verscheidene plaat- 
werken zijn ons tuinge- 
zichten uit deze periode 
bewaard gebleven en deze 
aUen toonen ons tuinen in """ **" ^°^^ '" ^^" "*^- 



DE TUINKUNST IN HOLLAND 83 

edelen stijl, zonder overdrijving, kostbaar en toch eenvoudig. 
Slechts zelden bespeurt men vóór 1720 een lichte neiging naar 
het grillige Eococo, dat later den HoUandschen tuin in zulk een 
kwaden reuk bracht. Bijna nooit ontmoet men gesneden 
figuren, alles is zuiver architectonisch opgebouwd en verraadt 
een waar meesterschap in de behandeling der ruimte. Eigen- 
aardig mag 't voorzeker heeten, dat men zich haast nooit op 
voorbeelden uit Frankrijk, maar wel op die uit Italië beriep. 

In deze tuinen stond het huis veelal op een terras van 
bescheiden hoogte, waardoor men een goed overzicht over het 
parterre verkreeg, alsmede over de hoofdas van den aanleg, 
die door den ganschen tuin door hooge heiningen duidelijk 
omlijnd was. Hier vond men wel fonteinen en standbeelden, 
maar niet, zooals b.v. te Versailles of elders, een kanaal. 

Aan weerszijden van het huis lagen de meloen- en de bloemen- 
hof tusschen heiningen of lage muren ; tevens vond men hier 
de oranjerie met een parterre of een pleintje, waarin een 
fontein. Aan weerszijden van den hoofdweg, de voortzetting 
van de as der woning, stonden hooge heiningen, waartusschen 
zich de cabinetten bevonden. Deze heggen verkregen vaak 
door daarachter geplante boomen een nog belangrijker hoogte. 
In de cabinetten lagen vrucht- of warmoestuinen. De 
heiningen zelf waren aan de bovenzijde niet geschulpt en hadden 
ramen noch deuren ; ze liepen óf parallel met den hoofdweg, 
of pasten zich aan bij de vormen van vijvers en bassins. Deze 
bassins waren meestal ruim en in het midden van een of meer 
fonteinen voorzien, terwijl stand- en borstbeelden rondom tegen 
de omringende heiningen geplaatst werden. Direkt om het 
bassin stonden smalle Taxus-pyramiden, soms van vrij groote 
hoogte, afgewisseld door bolvormig gesnoeide planten der 
Oranjerie, of Buxus-kronen ; in de bassins hield men karpers. 
Andere groote waterkommen waren voor de watervogels 
bestemd en noemde men, inbegrepen het vogelhuis : volière. 
De beelden waren gewoonlijk aan de Mythologie ontleend, 
doch men zag ook de marmeren busten der stadhouders uit 
het Oranjehuis. Zeer gezocht als tuindecoratie waren ook 
antieke urnen. 

Het parterre was eenvoudig en vertoonde' meestal om een 
Taxus -pyramide of beeld gerangschikte breede, krachtige, 
stijlvolle bloemranken ; soms bestond het uit bloembed- 
den, cirkelvormig om een standbeeld gerangschikt. Een 
gansch bijzondere versiering dezer architectonische tuinen 

6* 



84 DE TUINKUNST IN HOLLAND 

vormden de loofgalerijen, ook wel ,, wandelreien*' genoemd ; 
deze bestonden uit linden of haagbeuken : de stammen vormden 
do pilaren, de kronen het dak. Soms waren het ook gesloten 
loofgangen, slechts zeer zelden voorzien van vensters of deuren. 
Keurig onderhouden, vormden deze loofgalerijen inderdaad 
uitnemende architectonische objecten in den tuin. 

De koepels waren gewoonlijk massief, in den bouwtrant van 
het huis. Bovendien vond men ook nog door boomen ge- 
vormde loofkoepels en halve prieelen in de nabijheid der 
fonteinen, in de- heiningen geplaatst of uitgespaard. Alle 
banken, met of zonder leuning, waren eenvoudig, maar solied 
bewerkt. Hooge, sierlijke koepels of triumfbogen, meestal 
op een kleine hoogte geplaatst, vormden het point de vue 
van de hoofdlaan. De kanten van slooten en vijvers waren 
uitstekend beschoeid en trappen of stoepjes boden toegang 
tot de bootjes, die voor speelvaren en watersport gereed lagen. 

Langs de grachten, in cabinets en parterre, om de bassins, 
ja zelfs tusschen de iepen der lanen waren bloemen te vinden, 
inzond er grootere bolgewassen. Ook in potten gekweekte 
bloemen vonden een goed gekozen plSatsje in den ruimen tuin. 

Een ander zeer belangrijk bestanddeel van den Hollandschen 
tuin vormden de vruchtboomen, die óf als platten tegen muren 
of latwerk, óf als half stammen in de cabinets hun plaats 
vonden, t Is toch overbekend, dat sinds eeuwen de Hol- 
landsche vruchtcultuur beroemd was ; de Hollanders waren 
de leveranciers van het fijnste en beste ooft voor de hoven der 
grooten en vorsten in andere landen, zelfs Lodewijk XIV 
prefereerde 't Hollandsche ooft, hoewel in Frankrijk destijds 
de vruchtcultuur ook op een hoogen trap stond. 

Maar slaan we, na deze meer algemeene beschouwingen, 
eens een blik in een Hollandschen tuin uit dit tijdperk en 
wel in den door Schijnvoet vóór 1700 te Nichtevecht aan- 
gelegden tuin by het buiten, behoorende aan Christoffel 
Brands, resident van Czaar Peter den Grooten. 

Het huis, dicht aan de Vecht gelegen, was slechts van 
kleinen omvang ; daarachter lag het door hooge heiningen 
omgeven parterre, welks midden werd gevormd door een 
hooge fontein. 

De hoofdweg door het parterre werd verder door hooge 
Taxus-pyramiden geflankeerd en leidde spoedig tot den grooten 
vijver, een breed bassin, in welks midden rechts en links op 
hooge fundamenten waterwerpende Tritonen stonden. Het pad 



DB TUINKÜNST IN HOLLAND 



86 DE TUINHUNST IN HOLLAND 

langs het bassin aan de parterrezijde was door lage, de tegen- 
overliggende weg door hooge heiningen omgeven, wier lijnen de 
randen van het bassin volgden. Deze hooge heiningen liepen 
van het bassin verder en vormden een breed, perspectief, 
Tusschen deze in 1^ de hoofdweg, met twee rijen hooge 
Taxuspyramiden beplant ; hij eindigde bij een triumfboog, door 
welks hoofdpoort men een vei^ezicht in het landschap genoot. 

Rechts van het huis lag in een eabinet van heiningen een 
kleine oranjerie, waarvoor een met kuipplanten omgeven 
fontein. Behalve de hoofdlaan in de as van het huis, door- 
kruisten verscheidene andere lanen den tuin, alle door hooge 
heiningen begeleid, die zoodoende verschillende cabin^tten 
vormden ; een aantal heiningen waren nog door er achter ge- 
plaatste iepeboomen verhoogd. In het park vond men, 
veelal op kruispunten van lanen, fonteinen en langs een breede 
sloot vormde oen lange loofgang de afscheiding. 

Aan het einde van den tuin stond op een hoogte een groote 
koepel, omgeven door bloeniparterres ; ook dit gedeelte was 
door heiningen afgesloten. Van deze plaats had men het 
uitzicht op do volière. Het was een groote, ronde waterkom, 
waarin zwanen en zeldzame watervogels zwommen. Het 



Loofgalerij te Zeist. 



DE TUINKUNST IN HOLLAND 87 

pad om den vijver was door een heining omgeven, die, in tegen- 
stelling met de gewoonte dier tijden, geschulpt gesneden was en 
zoodoende reeds de eerste kenteekenen van den Eococo 
vertoonde. 

Men vond verder in dezen tuin, die zeer groot was, en door 
rivier en kanalen begrensd werd, velerlei waterkunstwerken, 
vooral watervallen, terwijl de aandacht bijzonder getrokken 
werd door het groote aantal standbeelden, waaronder vele 
antieke en andere, door beroemde Italiaansche beeldhouwers 
vervaardigd. 

Czaar Peter de Groote vertoefde dikwijls en gaarne op dit 
buiten en het verwondert ons dan ook niet, dat hij, in zijn 
rijk teruggekeerd, ook een dergelijken tuin wilde bezitten. 
In 1714 liet hij in zuiver HoUandschen Barok-stijl Peterhof 
bij St. Petersburg aanleggen, later meermalen het „Eussische 
Versailles" genoemd. 

Hooren we nog even, wat volgens oude tuinarchitecten in 
een goed-aangelegden HoUandschen tuin onder meer thuis 
behoort. Ze noemen ons : bosschages, een wildbaan, dool- 
hoven, dreven, lanen van kroon- en opgeschoren boomen, 
fruit-, bloem- en moeshoven, een entetij, theaters, berceaux, 
lof-, gras- en palmwerken, scheerheggen, terrassen, lust- 
priëelen, groote watervallen, fonteinen, beelden, termen, 
busten, vazen, tenten, enz. 

Wel werd door Fransche architecten b.v. André Mollet e. a. 
hier en daar in Holland een tuin aangelegd of althans ont- 
worpen, maar dit geschiedde toch slechts bij hooge uitzondering. 
Maar daar staat tegenover, dat de Hollanders, die inzonder 
goede vruchtenk weekers waren en in treillagewerk veel onder- 
vinding hadden, naar verscheidene andere landen, inzonder 
Engeland^ ontboden werden. Eeeds in de 16® eeuw riep 
keurvorst August van Saksen Nederlanders te hulp, om den 
tuinbouw in zijn land op te heffen en Willem van Oranje 
stuurde aan den keurvorst zaden en planten. 

In Noord-Amerika werden de tuinen hoofdzakelijk door 
Hollanders aangelegd. — Steekhoven bracht van 1575 — '86 
wijzigingen aan in het park van Schoenbrunn bij Weenen. 
Ook in Noord -Duitschland werden tal van tuinen door Hol- 
landsche architecten en tuiniers ontworpen en aangelegd. 

Ter zelfder tijd werd aan Kaap de Goede Hoop een 7 H.A. 
groote gouvernemontstuin door de aldaar gevestigde Hol- 
landsche kolonie aangelegd. Yan uit dezen hoofdzakelijk 



88 DE TUINKUNST IN HOLLAND 

botanischen tuin werden de planten van andere werelddeelen 
in Zuid -Afrika ingevoerd en allengs inheemsch. 

Gouverneur-Generaal van Imhof stichtte in 1744 aan den 
voet der Blauwe Bergen, 13 uur van Batavia verwijderd, een 
tuin, door hem ,,Buitenzorg" gedoopt ; hier bouwde hij ook 
een lusthuis naar het model var het kasteel Blenheim. Zijn 
opvolger Jacob Mossel kocht het in 1750 voor 5500 Eijks- 
daalders. Onder Daendels werd het eigendom van het Gouver- 
nement, terwijl in 1817 prof. Keinwardt naast dezen tuin den 
botanischen tuin grondvestte. In 1868 werd deze van het park 
afgescheiden en onder eigen administratie gebracht. Door 
de ijverige bemoeiiugen van den hortulanus Teysman, een 
HoUandschen tuinder, geraakte de instelling tot buitengewonen 
bloei. 

In 1750 werd door den gouverneur J. G. Loten te Ceylon 
een botanische kweektuin aangelegd. 

Dergelijke plantentuinen leverden veel materiaal voor de 
botanische ttiinen in Holland en vermeerderden niet onbelang- 
rijk de kennis en de belangstelling voor nieuwe en schoone 
planten ; bijna elke Oostindievaarder bracht zeldzame planten 
of zaden mee. 

Een enkel woord over deze botanische tuinen zij hier vol- 
doende. Over den Leidschen Hortus, in 1577 aangelegd en 
aan de zorgen van den beroemden botanicus Cluijt toever- 
trouwd, schreven we reeds in 't voorgaande gedeelte van dit 
hoofdstuk. 

Met lang na Leiden stichtten ook Utrecht en Amsterdam een 
plantentuin. Eerstgenoemde werd door professor de Eoy 
in 1639 naar het bolwerk Sonnenburg verplaatst. Die van 
Amsterdam werd in 1630 aangelegd buiten de Beguliersgracht 
en in 1683 onder professor Johannes Commelin overgebracht 
in de Plantaadje. Hier kweekte men het eerst den kofïieboom, 
waarvan in 1714 een aflegger naar Parijs en van hier 12 jaar 
later naar Martinique gezonden werd ; hiervan stammen 
alle koffieboomen in de Fransche koloniën af. Vooral ver- 
maard om zijn rijke collectie Oost-Indische gewassen was. 
de botanische tuin te Groningen, in 1642 gesticht, waar 
door den hoogleeraar Munting in 1670 de kaneel-, de 
notemuskaatboom en andere tropische specerijgewassen ge- 
kweekt werden. 

De Harderwijker tuin is vooral beroemd geworden door 
het feit, dat Linnaeus, die aldaar in 1735 in de medicijnen 



DE TUINKUNST IN HOLLAND 89 

doctoreerde, in bedoelden botanischen tuin den rijken planten- 
schat bestudeerde. Hier gaf hij ook zijn „Systema Naturae" 
uit. Van 1637 — '38 zette hij zijn botanische studiën voort 
in den destijds beroemden plantentuin van Clifïord te Harte- 
kamp bij Haarlem. 

Zoo zagen we dan, dat Holland in elk opzicht op het gebied 
van plantenkweek en -kennis een eerste plaats innam. 
Kweekers uit het buitenland, zooals b.v. de Engelschman 
Speechly (begin der 18^ eeuw), bereisden Holland, om de 
vruchtcultuur en het forceeren van wijngaard en annanas 
te leeren kennen. 

Beroemd was ook vanouds de bollenkweekerij. Hier 
werden in 't begin der 17® eeuw de eerste dubbelbloemige 
tulpen gekweekt. Over de floromanie (omstreeks 1637) 
zwijgen we verder. Keeren we dus tot ons eigenlijk onder- 
werp terug. 

De roem van den Hollandschen Barok-tuin evenaarde die 
van Ie Nótre's tuinen. Langzamerhand begon die roem 
evenwel te tanen en verdween ten slotte bijna geheel. Ver- 
schillende oorzaken zijn hierVoor aan te wijzen. 

Vooreerst vermelden we de vermindering van de politieke 
invloed en macht der Vereenigde Provinciën, vervolgens 
liet zich de concurrentie op handelsgebied, vooral van het 
naijverige Engeland, geducht voelen. Verder dient men niet 
uit het oog te verliezen, de verslapping van den handels- en 
ondernemingsgeest, een gevolg der weelde, die geleidelijk den 
voorvaderlijken eenvoud en de degelijkheid verdrongen had. 
De Hollanders immers waren rijk genoeg, waarom zouden ze 
zich nog groote moeite getroosten, om der concurrentie het 
hoofd te bieden ? De voorname burgers, de regentenfamiliën, 
waren machtig en hun geheele levensdoel was slechts deze 
macht te behouden en aan hun geslacht te verzekeren. Lang- 
zamerhand echter geraakte de familieregeering bij het volk 
in miscrediet, wat door tal van ingeslopen misbruiken eer 
verergerde dan verminderde. 

De tijden, dat de vroede vaderen in het rustig bezit van hun 
macht waren, behoorden tot het verleden, zij moesten strijden, 
om hun politieke overmacht te behouden. 

Geen wonder, dat ook de tuinkunst de nadeelige gevolgen 
van deze innerlijke woelingen moest ondervinden, de aan- 
zienlijke kringen hadden geen tijd en lust voor schoone tuinen. 

Bij den kleinen man in stad en dorp bleef echter de lief- 



90 DE TUINKUNST IN HOLLAND 

hebberij voor fraaie tuineQ, doch het gemis aan kennis on 
goeden smaak was oorzaak, dat hun tuinen met tuinkuost in 
het geheel niets uitstaande hadden. Het „Rococo", ja een 
overdreven, verbasterd en kleingeestig Rococo voerde 
heerschappij in deze tuinen, welke, en dikwijls met recht, het 
mikpunt werden van den spot der vreemdelingen, die Holland 
bezochten en deze verbasterde tuinkunst voor den zoo hoog- 
geroemden typisehen Hollandschen stijl hielden. Toen men 
in andere landen reeds de grenzen voor den natuurlijken 
stijl geopend had, hield men hier nog met hand en tand 
aan deze geheel smaaklooze, ouderwetsche gewoonte vast. 
Js 't dan wonder, dat 
menig schrijver over de 
geschiedenis der tuin- 
kunst, onkundig van het 
glorietijdperk van Hol- 
lands tuinen met den Hol- 
landschen Rococo-tuin 
voor oogen slechts weinige 
en weinig-waardeerende 
woorden aan de tuinen 
in Holland wijdt f 

Deze Hollandsche Eo- 
eoco-tutn had voor den 
kunstvriend al heel weinig 
aantrekkel^ks ; de figuren 
van het parterre werden 
met gekleurde steentjes en 
schelpen rg kei ijk opge- 
smukt. Sommige gedeel- 
ten geleken meer op een 

museum van zeldzame Gedeelte uit een Eococo-tuin. 

horens, schelpen en koralen, door scheepskapiteins uit vreemde 
landen meegebracht, dan op een bloementuin. Dit alles 
werd öf om een bloemflguur, óf om een op een standaard 
rustende spiegelbol tot een zoogenaamden koralentuin ge- 
groepeerd. Ook kwam men weer terug tot de reeds half 
vergeten kunst der in allerlei diervormen en figuren opge- 
snoeide planten. Hierbij zij opgemerkt, dat d'Argenville 
in ] 754 nog dergelijke figuren nit een vroeger tijdperk aantrof 
in Honselaarsd^k, Soestdijk, Het Loo, Bnghien en Brussel. 

De beruchte ,, slak kenh euvels" waren in Holland minder 



DE TUINKUNST IN HOLLAND 91 

talrijk dan in Engeland en Diiitschland, in welk laatste land 
b.v. in den Auegarten te Cassel in 1780 nog een werd aan- 
gelegd. 

De heiningen werden doorgaans lager gehouden en van 
deuren en ramen voorzien, terwijl de bovenkant m grillige 
vormen geschoren werd. Grotten, vexierwaters, geschilderde 
perspectieven, doolhoven, enz., alle teekenen van verval, 
zooals de tuinen der Eomeinen en der Eenaissance ons reeds 
leerden, toonden, dat de architectuurtuin zich overleefd had. 
Den Eococo-tuin heeft men in Holland niet losgelaten voor 
den tijd der Fransche Overheersching. 

De eerste belangrijke tuinen in den romantischen land- 
schapsstijl schijnen in Holland door Eoodbaart, in België 
door Eosseels aangelegd te zijn. Later traden, naast den land- 
schapstuin naar Eeptons model, Zocher en Paetzold, een leer- 
ling van Vorst Pückler Muskau, meer op den voorgrond, 
doch — het zou ons te ver voeren, zelfs ook maar de meest 
belangrijke tuinen en hun ontwerpers te vermelden. Men is 
ook in Holland, zij het dan langzaam, met den tijd meege- 
gaan. De plantsoenen van sommige steden verkregen tevens 
den laatsten tijd een beter aanzien. 

Doch elk vriend der tuinkunst zal toegeven, dat er in ons 
goede Nederland op dit gebied nog heel wat te doen overblijft. 

In het volgend gedeelte nog een en ander over de tuinen 
van ons Vorstenhuis. 



* 



DE TUINEN VAN ONS VORSTENHUIS. 

De hier volgende korte, historische opmerkingen dienen ter 
verduidelijking der bijgevoegde illustraties. Deze tuin- 
voorbeelden toch zijn niet enkel merkwaardig uit geschied- 
kundig oogpunt, om het feit, dat ze toebehoorden aan het 
Oranjegeslacht, dat in onze Vaderlandsche geschiedenis zulk 
een voorname rol gespeeld heeft, — neen, ook uit tuinhistorisch 
oogpunt zijn ze van groot belang, wijl men in deze voorbeelden 
de ontwikkeling der HoUandsche tuinarchitectuur zoo bijzonder 
goed kan nagaan. Tot recht begrip kan 't zijn nut hebben 
met een enkel woord nogmaals op de verschillende onderdeelen 
te wijzen, die voor onderscheidene stijlen kenmerkend zijn. 



92 DE TUINKUNST IN HOLLAND 

De tuinen waren tijdens de Eenaissance naar het voorbeeld 
van de kasteelen der Middeleeuwen door een breede gracht 
omsloten. Dit was beslist een kenmerkend onderscheid 
tusschen de kasteeltuinen van 't Noorden en de Eenaissance- 
tuinen der Zuidelijke landen. Tot diep in de 17^ eeuw bleef 
dit verschil bestaan. Een tweede eigenaardigheid is, dat- in 
het ï^oorden, zoowel in Engeland, Duitschland en Frankrijk, 
als in Holland, verschillende bestanddeelen der Middeleeuwsche 
tuinen, als grotten, vexierwaters en doolhof behouden bleven. 
Hierbij dient men wel in 't oog te houden, dat de eigenlijke 
geest, die de Eenaissance beheerschte, in de noordelijke landen 
nooit ingang gevonden heeft, als niet overeenstemmend met 
het volksleven, en dit verklaart ons dan ook voldoende het 
verschijnsel, dat men in die landen verschillende algemeen 
geliefkoosde details uit de Middeleeuwen behield en zoodoende 
een nationale Eenaissance schiep. In de Barok-periode 
speelden deze bestanddeelen een minder belangrijke rol, om 
bij het Eococo, zij 't in eenigszins anderen vorm, terug te 
keeren. 

Het is ons reeds bekend, dat de HoUandsche tuinen tot 1700 
beroemd waren om hun kunstig treillagewerk, loofgangen, 
bloemen- en vruchtentuin, alsmede om hun liefderijke be- 
handeling en de zorgvoUe afwerking der verscheidene onder- 
deden, doch dat ze, wat krachtige compositie betreft, voor de 
Fransche tuinen moesten onderdoen. 

Had men zich in de Middeleeuwen weinig om een goede 
compositie van het geheel bekommerd en de onderscheidene 
gedeelten als op zich zelf staande aanvankelijk van elkaar 
gescheiden (Breda), later plaatste men die deelen wel symme- 
trisch naast elkaar, doch zonder innerlijken samenhang (Eijs- 
wijk). T^a 1600 wordt dit anders en vat men den tuin meer 
als één geheel op. De verlengde middenas van het huis 
wordt de hoofdas voor den tuinaanleg en deze wordt doorgaans 
gevormd door den hoofdweg, aanvankelijk nog door loof- 
gangen of grachten afgebroken (Eijswijk), maar ontwikkelt 
zich daarna tot het alles beheerschende hoofdperspectief. 
Slot en tuin vormen een organisch geheel ('t Loo). 

We weten verder, dat het huis gewoonlijk op een terras 
stond, waardoor men een goed overzicht van den geheelen 
aanleg verkreeg. Zoodra nu de groote parterres van André 
MoUet een hoofdrol in den tuin speelden, legde men het terras 
van af het huis ook om het parterre heen en verkreeg zoo een 



DE TUINKUNST IN HOLLAND 93 

verdiept gedeelte, dat van alle zijden goed te overzien was. 
Spoedig werd dit de hoofdwandelplaats. 

Vooral voor den HoUandschen tuin karakteristiek was 
verder de loofgang, die óf den geheelen tuin, of alleen het 
parterre en tijdens de Barok-periode ook dikwijls bovendien 
nog een onderdeel of cabinet omsloot (Zorgvliet). 

De slakkenheuvel, soms Pamasberg genoemd^ was uit de 
oud-Engelsche tuinen overgenomen, waar men hem volgens 
Leiand naast het labyrinth reeds in de 15^ eeuw veelvuldig 
aantrof. Ook als middelpunt van den doolhof trof men 
soms een steüen heuvel aan. Was in de Middeleeuwen de 
boomgaard een voornaam bestanddeel van eiken tuin, in den 
Eenaissance-tuin was die van ondergeschikt belang, om 
tijdens den Barok wederom, zij 't ook in een anderen vorm^ een 
hoofdrol te spelen. Tijdens de Eenaissance werd de boom- 
gaard vervangen door een smalle strook van woudboomen 
rondom den tuin, welke zich in de Barok-periode tot een 
groot bosch ontwikkelde, door wegen in regelmatige vakken 
verdeeld of van ster-alleën doorkruisd. 

De enkele boom werd in de JVIiddeleeuwen in het midden 
van een bed geplaatst^ daarna op de hoeken van het bed^ om 
vervolgens wederom als centrum gebruikt te worden voor de 
ontwikkeliQg van het ornament (Vredeman). Tegen het 
midden der 17^ eeuw verdwijnt de boom haast geheel uit 
het parterre, om later vooral in Holland weer als Taxus- 
pyramide een voorname plaats te ontvangen. 

Eeeds is ons bekend, hoe in ons Vaderland aan de Eenais- 
sance-tiünen een eind is gemaakt door den inval der Franschen 
in 1672. Systematisch werd door hen een menigte parken 
vernield en zoo verwondere het ons niet, dat in ons land de 
overgang naar den Barok niet zoo geleidelijk ging als elders 
het geval was. Na 1672 zien we dan ook vrij algemeen den 
Barok-stijl zijn intrede doen. Geleidelijk verdwenen alle oudere 
tuinen om plaats te maken voor nieuweren, die een krachtige 
organisatie en een architectonisch relief bezaten. 

Het parterre, vroeger in vele onderdeden gesphtst, werd 
reeds door Claude Mollet als groot geheel of compartiment 
behandeld en naar zijn voorbeeld ontstonden in de prinselijke 
tuinen de door zijn zoon André Mollet meesterlijk ontworpen 
broderie-parterres. Pas na Ie Nótre en naar zijn modellen 
werden de parterres èi> compartiment algemeen. Ook voor de 
oranjerie, die in geen grooten Barok -tuin ontbreken mocht, 



94 DE TUINKUNST IN HOLLAND 

werd veelal een parterre aangelegd, waarin men in tegenstel- 
ling met vroeger de oranjeboomen plaatste. Vooral flan- 
keerden deze de paden en werden ze beurtelings afgewisseld 
door Taxus -pyramiden, zoodat dit gedeelte ook 's winters een 
aangenamen aanblik bood. 

De strenge begrenzing door gebouwen of loofgangen verviel 
en waar het vrije uitzicht langs het hoofdperspectief niet 
schilderachtig genoeg was, sloot men het af door een koepel 
of triumphboog, gewoonlijk op een terras geplaatst. De 
plaats van den loofgang werd nu gedeeltelijk door treillagewerk, 
later door de laan ingenomen. Pas de Eococo ruimt weer 
aan de nu meer gekunstelde loofgangen een ruimere plaats in. 
De figuurpalm of -taxus was tijdens de Eenaissance zeer be- 
mind, doch verdween bijna geheel in den Barok -tuin, om tijdens 
den Rococo wederom in Holland en een gedeelte van Noord- 
Europa een voorname rol te spelen. 

Bij het doorlezen van onze tuinkunst-litteratuur zal men 
telkens weer opmerken, hoe de schrijvers alle mogelijke moeite 
doen, om een zuiver typischen normaal-tuin, den IToUandschen 
tuin bij uitnemendheid, te vinden. De een meent ze te moeten 
zoeken in de voorbeelden van Vredeman de Vries, een ander 
in de latere Renaissance, een derde in de Rococo -tuinen. 
Men zou haast met Juvenalis zeggen : „difficile est satiram 
non scribere". 

De tuin in ons Vaderland was steeds, dank den ijver en de 
kennis onzer voorvaderen, zoowel tijdens Renaissance, als 
tijdens Barok en Rococo, nationaal Hollandsch. Nooit 
heeft de Hollander er zich mee vergenoegd een vreemden stijl 
slaafs na te volgen. Altijd wist hij met groote schrander- 
heid het vreemde en het inheemsche zóó te combineeren, 
dat een goed geheel gevormd werd, voldoende aan de eigen- 
aardige eischen van ons volk en in overeenstemming met 
land en klimaat. . Ten einde zich hiervan voor goed te over- 
tuigen, vergelijke men slechts den Renaissance-tuin van 
Rijswijk met een Italiaanschen uit denzelfden tijd, of 't Loo 
met een Franschen Barok-tuin. 't Verschil springt direct in 
't oog en het zou beslist gebrek aan studie vertoonen, als men 
ging spreken van den Italiaanschen of Ie Nótre-stijl in Holland. 

Dit bepaald gelukkige verschijnsel openbaarde zich zoowel 
voor en na, als tijdens den gouden tijd der 17® eeuw. 

De vorsten en vorstinnen van ons geliefd Oranjehuis toonden 
zich immer liefhebbers en bevorderaars der edele tuinkunst. 



DE TUINKUNST IN HOLLAND 95 

Vooral treden hier op den voorgrond de stadhouders Frederik 
Hendrik en Willen III, aan wie we een aantal belangrijke 
tuinen danken, die destijds onder de luisterrijkste van Noord- 
Europa gerekend mochten worden. 

Tot onzen spijt kunnen we niet zoover op deze tuinen 
ingaan, als we wel gaarne wenschten, terwijl we den tegen- 
woordigen toestand geheel buiten bespreking laten, ter wille 
van den omvang dezer eenvoudige schets. We bepalen ons 
dus tot de meest belangrijke datums en feiten en verwijzen 
verder naar de bijgevoegde platen. 

Vooraf zij nog opgemerkt, dat reeds de oude graven in ver- 
schillende steden hun vaste huizen („herbergen") hadden. 
De prinsen en stadhouders namen hun intrek in de zooge- 
naamde „prinsehoven", dikwijls oude kloosters ; zoo te 
Delft, Amsterdam, Groningen, Enkhuizen, Dordrecht en 
Haarlem ; te Leeuwarden in het oude grafelijke kasteel, te 
Arnhem in het oude hof van Gelre. Te Vhssingen en te 
Willemstad liet Prins Willem I in 1581 eigen huizen bouwen, 
iets later te Geertruidenberg. Waren de tuinen dezer prinsen- 
hoven dikwijls van weinig belang, of ontbraken ze soms geheel, 
anders was dit met het oude hof te 's Gravenhage, ,,die Haghe". 
Dit kasteel, in 1250 begonnen en in 1280 volto(Tid, had reeds 
in den eersten tijd op het binnenhof een kleinen tuin, waarbij 
later een uitgestrekte Cooltuyn en Boogaert, buiten de 
gracht gelegen, aangelegd werden. Deze lag op de plaats van 
het tegenwoordige plein en strekte zich in gelijke breedte oos- 
telijk van den vijver tot aan het tegenwoordige Lange Voorhout 
uit. Deze tuin, hoofdzakelijk nutstuin, was in Middeleeuwschen 
stijl aangelegd en bleef tot 1636 behouden. Uit het jaar 
1604 is ons een mooie plaat van Hodius bewaard gebleven, 
voorstellende ,,het Nieuwe Hof", het tegenwoordige Buiten- 
hof, bestaande uit twee groote ronde broderie-parterres, met 
waterbassins in 't midden, door ronde loofgangen omgeven, 
telkens op de vier hoeken door achter de loofgangen geplaatste 
priëelen geflankeerd. 

Hier volgen thans eenige geschiedkundige bijzonderheden 
betreffende de voornaamste bezittingen met bijbehoorende 
tuinen en parken der Oranje vorsten. 

Het kasteel te Breda is in 1536 door graaf Hendrik van 
Nassau begonnen en eerst in 1696 door den bouwmeester 
Jacobus Eomanus geheel voltooid. 

De oude tuin van dit kasteel was vóór 1600 van weinig 



96 DE TUINKUNST IN HOLLAND 

beteekenis. Binnen de gracht en door deze begrensd lag een 
kleine Renaissance-tuin met in het midden een loofgang, aan 
weerszijden waarvan een tiental kleine ongeveer vierkante 
bedden lagen. Buiten de gracht vond men een kruidtuin en 
een boomgaard in den geest des tijds. Ook later was en bleef 
de tuin van geringe beteekenis. 

De Oude Hof, het tegenwoordige Koninklijk Paleis in 
Den Haag, heette eertijds het huis Brandwijk. In 1595 
werd het gehuurd door de Staten van Holland en ingericht 
tot verblijfplaats voor Louise de Coligny, weduwe van Willem 
den Zwijger. Weinige jaren later, in 1609, werd het slot 
eigendom van prins Frederik Hendrik, die den 3]^ H.A. 
grooten tuin, later „Prinsessetuin" geheeten, en het slot liet 
verfraaien. Deze oude tuin had rijke bloemperken en par- 
terres, marmeren fonteinen met beelden van Diana en Neptunus, 
een grooten koepel met tal van spiegels en een afzonderlijken 
pauwenhof met volières. De prinsessetuin had een grooten 
vijver, omgeven door sierlijke galerijen, tal van groene cabi- 
netten en statige lindelanen. 

Van 1647 — 75 woonde hier Amalia van Solms, weduwe 
van Frederik Hendrik. Na haar overlijden stond het kasteel 
geruimen tijd ledig, tot het eigendom werd van Koning 
Frederik I van Pruisen, die hier van 1702 tot 1711 dikwijls 
vertoefde. In 1754 werd het opnieuw door het Huis van 
Oranje aangekocht. De tuin verkeerde in zeer vervallen 
toestand en op aanraden van den architect Schonk ging men 
er in 1778 toe over den tuin in Engelschen stijl te herscheppen. 
Na de Fransche Overheersching woonde van 1815 — '40 de 
Koning in dit paleis, die, even als zijn opvolger, vele belang- 
rijke wijzigingen in kasteel en tuin liet aanbrengen. Sinds 
1876 wordt een gedeelte van den tuin ingenomen door de 
koninklijke stallen. 

Honselaarsdijkf oudtijds „Kasteel Hunsel" en „Huis te 
Honsel'' genoemd, was een bezitting der heeren van Naaldwijk 
en daarna van den graaf van Aremberg. Destijds bezat het 
reeds een tuin met bloemen, benevens een kniythoff en een 
boomgaerd. Door de Staten verbeurd verklaard, werd het 
door Hunne Hoogmogenden in 1590 aan Prins Maurits ge- 
schonken en kwam na diens overlijden in het bezit van Prins 
Frederik Hendrik. Deze liet in 1629 op de grondslagen van 



DE ÏLOKUNST IN HOLLAND 97 

het oude kasteel een nieuw slot bouwen door Pieter Post. 
In 1633 begon Andró MoUet den aanleg van den tutn. Voor 
de twee door hem ontwoi'pen groote parterres ontving hij 
400 pond belooning. Itet eenc parterre-perk was van palm 
en met zoden en witte, roode en zwarte steentjes belegd, bet 
andere uitsluitend met palm beplant ; dit werk werd door 
den hovenier (lysbr. Thoniszoon onder leiding van Mollet 
uitgevoerd. liet bosch werd door wegen in groote vierkante 



vakken verdeeld en waar dit noodig bleek, werd bijgepoot, 
vooral met elzen en iepen, beiiken en abeelcn. 

De parterres waren aan de waterzijde door loofgangen en 
groote, groene cabinetten afgesloten, die door lanen verbon- 
den en door hooge heiningen begrensd werden. Om den geheelen 
tuin liep een breede laan, die aan de grachtzljde afgezet was 
door een ecliutting, waartegen kamperfoelie en wilde wingerd 
geplant \yaren. 

ScHAUM, Gest/iifil. Ttiinli. 7 



98 DE TUINKUNST IN HOLLAND 

In een afgezonderd gedeelte lag een prachtige bloementuin^ 
verder vond men er een kleinen doolhof, een grooten moestuin 
en zeer veel vruchtboomen. Belangrijk waren ook de talrijke 
waterwerken, als visch^ijke vijvers, fonteinen en de grotten, 
die aanvankelijk onder toezicht stonden van den in 1659 
overleden fontainier en grotier C. G. Dinant. Het benoodigde 
fonteinsteen liet men uit Tivoli komen. 

Van beelden was de tuin insgelijks rijkelijk voorzien ; ver- 
schillende dezer beeldwerken, toen ook w^el tronyen genoemd, 
werden uit Frankrijk ingevoerd. De in dien tijd zoo beminde 
bolgewassen, vooral tulpen, werden overvloedig aangetroffen, 
zoo vinden we b.v. vermeld, dat in 1644 voor de duizend tulpen 
68 gulden betaald werd. 

Achter de stallen lag de groote moestuin. 

In 1641 werd tot plantagemeester van Honselaar^^dijk, 
Buren, Eijswijk en Zuilestein benoemd de heer Hendrik 
Hattem, schepen van Amersfoort. In 1680 werd de oranjerie 
gebouwd en met velerlei vreemde planten bevolkt, die 's zomers 
op een door heiningen beschut terrein geplaatst werden. Dat 
de aanleg van zulk een oranjerie vrij kostbaar was, blijkt 
uit het feit, dat één oranjeboom in dien tijd 50 gulden kostte. 

Eén plan, dateerend uit lateren tijd, toont ons verschillende 
veranderingen in den aanleg, de parterres rechts en links 
van het huis zijn parterres a compartiment met gelijke ver- 
siering geworden, de twee daarop volgende ronde parterres 
zijn tot een oblong vereenigd en om een fontein als middel- 
punt gegroepeerd. Verder zijn buiten de gracht verscheidene 
compartimenten met boombeplanting aangelegd, toch is 
't opmerkelijk, dat het groote, voor Barok-tuinen teekenende 
breede perspectief slechts weinig uitkomt. 

In een ander plan, uit den tijd,^.toen Frederik I bezitter 
was, zijn de twee parterres naast het kasteel telkens in vier 
deelen om een standbeeld geplaatst. Ook het oblong-parterre 
is gewijzigd en het perspectief over de fontein heen tegen de 
bosschages of warande door een triumphboog afgesloten. Dit 
laatste plan vertoont stellig de beste combinatie, hoewel de 
barokke architectonische stijl ook hier slechts weinig tot 
zijn recht komt. 

Kasteel en tuin kwamen door erfenis in 1732 aan Frederik 
Willem I, Koning van Pruisen, den bekenden soldatenkoning. 
Ook dezo vorst zorgde goed voor den tuin ; als zijn hovenier 
vindon we vermeld Willem Laarman. Frederik IT. „de oude 



DE TUINKUNST IN HOLLAND 99 

Frits", liet de bezitting vervallen en verkocht ze ten slotte 
in 1754 aan Prins Willem V, die de tuinen in orde liet brengen, 
maar -een groot gedeelte reeds met boomen beplantte : hij 
heeft het slot echter nooit bewoond. 

In 1778 werden op aanraden van den architect Schonk 
de groote parterres verwijderd en vervangen door een Engel- 
schen bloem- en heestertuin. Als laatste tuinman wordt 
genoemd Ary Bras, die in 1786 zijn ontslag ontving, omdat 
de moestuin en de boomgaard niet meer voor de vorstelijke 
tafel te zorgen hadden en ook omdat kasteel en tuin reeds 
in deerlijk vervallen toestand verkeerden. In 1795 werd de 
bezitting van haar laatsten luister beroofd. Ii^ationaal eigendom 
geworden, werd het kasteel achtereenvolgens voor staatsgevan- 
genis, hospitaal, kweekschool voor kadetten, wederom voor 
hospitaal bestemd, tot keizer INTapoleon het aan zijn zuster 
Pauline Borghese ten geschenke gaf. 

In 1814 werd het kasteel voor afbraak verkocht en was in 
1816 reeds grootendeels gesloopt. 

(Zie verder Th. Morren, „Honselaarsdijk".) 

Het huis Bystvijkj of Meuwburg, kwam in 1634 in 't bezit 
van prins Frederik Hendrik, die het kasteel liet bouwen door 
Jacob van Kampen en den aanleg van den tuin toevertrouwde 
aan Andrc MoUet. 

Deze André Mollet, dien we ook reeds als den tuinarchitect 
van Honselaarsdijk leerdeir kennen, was de talentvolste zoon 
van Claude Mollet, den bekenden ontwerper van den nieuwen 
tuin van St. Germain voor koning Hendrik IV van Frankrijk. 
André is de schrijver van het bekende werk „Jardin de plaisier". 
Ook voor Jaóobus I van Engeland en voor de koningin van 
Zweden heeft hij belangrijke tuinen aangelegd. 

De tuin te Eijswijk is in zuiveren laat-Eonaissance-stijl 
aangelegd ; dit blijkt vooral uit de achter elkander liggende 
parterres, die geen organischen samenhang vertoonen ondanks 
het feit, dat het hoofdpad in de hoofdas op 't midden van 
't paleis ligt. De overige kwartieren zijn alle afzonderlijk be- 
handeld en flankeeren het parterre symmetrisch, terwijl door 
een loofgang in halven cirkelvorm het geheel wordt afgeslo- 
ten. De tuin werd door een terras, waarachter lanen en 
ten slotte een gracht, begrensd. Alles was eenvoudig ge- 
rangschikt, geheel naar de eischen des tijds ingericht, zon- 
der eenige barokke-bijvoeging. 

7* 



DE TUI?fKU>-ST IN HOLLAND 



Nieuwburg bij Rijswijk. 

In 1697 word in dit kasteel de bekende Trede te Ityswijk 
gesloten. Wa dien tijd geraakte de bezitting allengs en steeds 
meer in verval, zoodat men in 1783 besloot het kasteel te 
sloopen en den tnin door boschbeplanting te vervangen. 
Slechts een zuil, in 1782 hier opgericht, herinnert nog aan de 
verdwenen grootheid. 

In 1647 kocht prins Willem II de bezitting Dieren van de 
Balye van Utrecht der Ridders van de Duitsche Orde voor 
f 147,000. Het was een zeer boschachtig en wildrijk terrein, 
zoodat de Prins er een jachtslot liet bouwen en een wiJdbaan 
aanleggen. Spoedig werd de bezitting nog met Fratersweerd 
vergroot. De tuin, die aanvankelijk weinig belangrijks aan- 
bood, werd door prins Willem III, den jaehtliefhebber bij 
uitnemendheid, die gaarne te Dioren vertoefde, belangrijk 
verfraaid met grotwerken, fonteinen, loofgangen en koepels. 
Hooge heiningen omsloten de compartimenten. Een schoone 
bloementuin, alsmede een moestuin en een vruehtentiün 
voltooiden den aanleg. In dezen tuin vond men een groot 
aantal palmflgnren en kunstig geknipte heesters. 



lir: TUINKUKST IN HOLLAND 



Onder de latere stadhouders, die minder htst in liet jacht- 
vermaak badden, werd de tuin slechts gebrekkig onderhouden, 
en toen dan ook in 1T95 de Franschen van het kasteel bezit 
namen, was spoedig de ondc glorie verdwenen. Het gebouw 
werd tot kazerne ingericht en de tuinen werden vernield, totdat 
door onvoorzichtigheid der ingelegerde Franschen een brand 
ontstond, die het slot vernielde. In 1824 kwam het geheele 
terrein in het bezit der gravin van Wassenaar — Twickel, die 
op de grondslagen der ruïne een nieuw kasteel liet bouwen, 
terwijl het park in landschapsstijl gerestaureerd werd. 

Oranjezaal. Prins Frederik Hendrik liet in lt!45 den bouw 
van het kasteel aanvangen, doch door zijn spoedig overlijden 
had hij geen bepalingen omtrent den aanleg van den tuin 
kunnen VEtststelIcn. Zijn weduwe, Amalia van Solma, liet het 
kasteel door Pieter Post (geb. 1608) voltooien, waarvan de 
groote, achthoekige koepelzaal het hoofdsieraad ia. Beroemde 
schilders versierden de wanden met allegorische voorstellingen 
uit het leven van den Prins. De tuin, insgelijks door Pieter 
Post ontworpen, staat ver beneden Eijawijken Honselaarsdjjk ; 
er ontbreekt elke strenge compositie, zelfs de vier parterres 
vóór het kasteel vormen geen harmonisch geheel. Goed ge- 
dacht is de groote grasvlakte achter het hiiis, door de dubbele 



102 DE ÏUINKUNST IN HOLLAND 

lanen der compartimenten, aan weerszijden geflankeerd. De 
vier parterres aan weerskanten van het huis staan noch onder- 
ling, noch met het hoofdparterre in oenig verband. De 
aanleg moge doelmatig zijn, bepaald schoon is hij zeker niet 
te noemen. Blijkbaar is de oude aanleg spoedig gewijzigd, 
later wederom gereorganiseerd en ten slotte verangliseerd. 

Dit paleis, in 1751 belangrijk vergroot, bewoonde prins 
Willem V gaarne tijdens zijn verblijf in Den Haag. 

Na de komst der Franschen werd Oranjezaal of Het Huis 
ten Bosch de verblijfplaats van raadpensionaris Schimmel- 
penninck. Na do Fransche Overheersching woonde hier 
koning Willem I, ook was het de geliefkoosde verblijfplaats 
van koningin Sophia, die er bij voorkeur 'des zomers vertoefde 
en er in 1877 overleed (plan bladz. 82). 

De oude ridderhofstede Znilestehi werd insgelijks door 
prins Frederik Hendrik aangekocht en door verderen aankoop 
vergroot. Bovendien ontving hij van de Staten de heerlijk- 
heid Leersum ten geschenke ; de tuin, die naast het kasteel 
lag, was niet van groot belang. 

Het kasteel zelf was door een gracht omgeven. 

De beide hoofdingangen lagen niet in het front, maar 
op de vleugels van het gebouw ; voor het kasteel lag het 
verdiepte parterre, bestaande uit vier gedeelten, twee aan twee 
symmetrisch aangelegd, gegroepeerd om een achthoekig bassin 
met fontein. Staande vóór het kasteel lag links van het 
parterre een uitgestrekte groentetuin, door een breede gracht 
van een daarachter gelegen tuingedeelte afgesloten. 

De oude heerlijkheid Bureel kwam in 1430 aan het huis 
Geldern en later door het huwelijk van Prins Willem met 
Anna van Egmond aan het huis Nassau. In het stadje 
Buren, op de plaats, nu door een vierkant plantsoen inge- 
nomen, lag eenmaal het gfoote kasteel, in 1804 gesloopt. 
Prins Frederik Hendrik liet ook naast dit kasteel door André 
Mollet een tuin aanleggen. 

Geertruidenberg, een oude heerlijkheid, kwam. door het huwe- 
lijk van graaf Engelbrecht met Johanna van Polanen aan 
het huis Nassau. Prins Maurits bouwde hier een kasteel, het 
zoogenaamde Groot Prinsenhof, dat later de woning werd 
van den commandant. Daarna ging het in particulier eigen- 



ÜE TUINKUNST IN I[()Lt-AND 



104 DE TUINKX^NST IN HOLLAND 

dom over, werd ten slotte gesloopt en is tegenwoordig moestuin. 
Het kleine Prinsenhof was de woning van den rentmeester der 
domeinen en is thaos particulier eigendom. 

Oravjetvoud, De Friesche stadhouders bezaten te Leeu- 
warden in den PriDsentuin een schoonen tuin, vooral door 
stadhouder Willem Frederik belangrijk verfraaid. In 1819 
schonk koning Willem I den tuin aan de stad. Ben tweede 
tuin, de oude Prinsessehof, is in 1730 aangekocht door prinses 
Maria Louisa, doch reeds in 1766 wederom verkocht. De tuin, 
weliswaar geheel gemoderniseerd, is ook thans nog in mooi 
geometrischen stijl aangelegd. 

Albertine Agnes, de gemalin van stadhouder W^illem Fre- 
derik, terneergeslagen door het vroegtijdig overlijden van haar 
gemaal, gevoelde behoefte aan stilte en rust en kocht in 1664 
in Schoterland de uitgestrekte bezitting Oranjewoud, waar 
zij het kasteel, Oranjestein genaamd, tot aan haar overlijden 
in 1696 bewoonde. Spoedig daarna liet haar kleinzoon, 
Willem Friso, een nieuw kasteel bouwen, maar zijn onver- 
wachte dood in 1711 deed het werk staken. Zijn slechts 23 jaar 
oude weduwe, de algemeen, beminde prinses Maria Louise, 
,,Marijke-Meu", hield nu haar residentie op Oranjewoud. In 
1742 at men hier de eerste aardappelen, die overigens reeds 
in 1736 door Jhr. Vegelin te Joure voor het eerst in IsTederland 
verbouwd werden. Ten derde male werd Oranjewoud de 
residentie eener prinses-weduwe en wel na het overlijden van 
Prins Willem IV. Prinses Anna verbleef hier tot haar over- 
lijden in 1758. In 1777 vertoefde prins Willem Y voor 't laatst 
in Oranjewoud, daarna hield er een rentmeester zijn verblijf 
en in 1795 stond het verlaten. Men begon reeds in 1803 met 
den verkoop der trekkassen en een jaar later werd het kasteel 
gesloopt, tot ten slotte in 1813 de bosschen in particulier bezit 
overgingen. 

Nog heden vindt men er een heerenhuis, dat den naam 
Oranjewoud draagt en aan het oude lustverblijf der Friesche 
stadhouders herinnert. 

Het Loo dankt zijn ontstaan, evenals zoo menig ander 
prinselijk lusthuis, aan de wildrijke bosschen, die men hier 
eertijds vond. Het oude Hof te Loo was een riddergoed van 
het geslacht Bentinck, wisselde daarna dikwijls van bezitter 
tot de laatste eigenaar Johan van Dornick het in 1656 aan de 



DE TriNKUNST IN HOLLAND 105 

Staten verkocht, die het met een gedeelte der Soerensche 
bosschen voor den zesjarigen Prins Willem bestemden. Het 
onde slot dateert vermoedelijk uit de 14^ eeuw en is later 
verbouwd. Prins Willem III liet in 1686 een nieuw gebouw 
optrekken volgens plannen van den Franschen bouwmeester 
Carot. Het plan voor den tuin is ontworpen door den architect 
Jacob Roman en door dezen met Jaques Marot , in Barok-stijl 
aangelegd. D. de Marets was eerste intentant -generaal van 
Z. M.'s gebouwen en tuinen. 

De lijfarts van den Prins, Dr. W^. Harris, heeft ons den tuin 
nauwkeurig beschreven in een werk in 1699 te Londen uit- 
gegeven. T>eze oude tuin bleef behoudens enkele verande- 
ringen tot in de 18^ eeuw bestaan. 

In 1687 werd de eerste hovenier tegen een huur van 400 gulden 
aangesteld en in 1698 had hij reeds 12 knechts onder zich. 
Over de boulegrien-, gras- en grindwerken was Jan Frecy 
opzichter. Verder was er een fonténier tevens timmerman, 
een vischopzichter, een fisandier, een opzichter over de 
volière "én" een over de reigerie. 

Marot heeft in den tuin van Het Loo een meesterwerk 
geschapen en met betrekkelijk eenvoudige middelen alles 
bereikt , wat destijds voor een vorstelijken tuin vereischt 
werd. 

Behalve door strenge compositie, imponeert de aanleg 
vooral door zijn eenvoud en doelmatigheid. Zonder de kunst- 
middelen van Ie Xótre's tuinen, zijn vele hooge heiningen en 
compartimenten, is betzeKde eiïect bereikt, in één woord, 
't is een vorstelijke tuin uit één stuk gegoten. 

Staan we recht vóór het kasteel, dan vinden we rechts den 
Koninginnetuin. Deze bestaat uit twee gedeelten, het eene met 
drie kleine parterres, waarin bloemen en veel kuip- of oranje- 
planten, het andere met hooge heiningen, prachtige loofgangen, 
vijf fonteinen, een grot en een volière. Links van het kasteel 
lag de Koningstuin met een parterre met fontein en een groote 
grasvlakte, de klosbaan, voor spel en sport. Dit gedeelte van 
den aanleg blijkt, wanneer we letten op de overeenstemming 
tusschen het paleisgedeelte en den daarbijgelegen tuin, geheel 
in den geest van den modernen tuin aangelegd. 

De verdere tuin w^as gesplitst in een -beneden- en een boven- 
tuin ; eerstgenoemde vertoonde door een wandelterras het 
groote, in vier binnen en vier buitengedeelten gesplitste 
parterre. In dit gedeelte lagen verscheidene fonteinen en 



DB TUISKUNST IN HOLLASO 



DE TUINKUNST IN HOLLAND 107 

fraaie beeldwerken, o. a. ook de caseaden van Galathea en 
^NTarcissus. Verder vond men er naast een rijkdom van bloemen 
ook veel Taxus-pyramiden. De btdtenparterres wareo gras- 
vlakten met een monument in het midden. De beneden- 
tuin was van den boventuin gescheiden door een bijna 6 M. 
breede gracht, waarachter een dubbele rij hooge eiken en ver- 
volgens nog een smallere gracht volgde. Het middelpunt 
van den boventuin met zijn 12 parterres werd gevormd door 
een achthoekig bassin van 100 M. omvang. De hoofdstraat 
van de daarin geplaatste fontein was 13 M. hoog. Voorts 
vond men er nog een tweede fontein, enkele watervallen en 
verscheidene marmeren beelden. Deze tuin werd door een 
rijk met fresco's beschilderde galerij afgesloten, die slechts 
plaats liet voor het uitzicht langs het hoofdperspeetief op het 
zoogenaamde amphitheater. Daarachter, rechts en links 
tusschen de groote heiningen, lagen de keukentuinen. Het 
groote perspectief liep dus over het hoofdparterre, het kanaal 
en den boventuin, dan tusschen de twee galerijarmen langs een 
breede laan, begeleid door hooge iepenheiningen en vond zijn 
point de vue in een hooge pyramide, verscheidene kilo- 
meters ver afgelegen. De hoofdas werd telkens onderbroken 
door fonteineii en watervallen. 

Westelijk van dezen hoofdtuin lag, door lanen en grachten 
afgescheiden, een tweede tuin met den grooten doolhof, 
daarnaast lag de valk en tuin met valkenhuizen, fonteinen, enz. 
Dan volgden bosschages, kweekerijen, bouwland en het 
Koninginneboschje op den achtergrond. Westelijk van den 
bovertuin lag het oude Loo. 

Het zou ons te ver voeren de vijvers, enz. nauwkeurig te 
beschrijven. Het hier vermelde is voldoende voor het goed 
begrijpen der bijgevoegde illustratie. 

In 1795 kwamen de Franschen in het bezit van paleis en 
tuin en begonnen hier even als elders een stelselmatige ver- 
woesting. Stukken van eenige waarde werden naar Frankrijk 
vervoerd en verder alles, tot de standbeelden, ja zelfs de boomen 
toe, verzilverd. 

Koning Lodewijk o^apoleon liet in 1806 door den bouw- 
meester Tibault het paleis in orde brengen en den tuin in 
Engelschen stijl aanleggen. 

Koning Willem I heeft daarna vooral de ruime vijvers laten 
graven en ook anderszins menige verbetering aangebracht. 
Doch vooral koning Willem III liet het park zeer verfraaien, 



108 DE TriNKUNSt IN HOIXAND 

er werden verscheidene nieuwe wegen aangelegd en boven- 
dien veel conifeeren aangeplant. 

Het park is omstreeks 4Ó0 H.A. groot en geheel door raster-? 
werk omgeven. Aan den ouden, regelmatigen tuin herinnerd 
haast niets meer, als men tenminste de beide steenen vazen 
op den stoep van het paleis, enkele busten zonder kunstwaarde 
en sommige oude boomen uitzondert. Onder de laatste zijn 
vooral vermeldenswaard de oude eiken van de oprijlaan, 
waaronder er zijn van 3 M. omvang. 

Behalve door de belangrijke plantenschatten, door koning 
Willem 111 verzameld, werd het park ook nog versierd door 
het bekende marmeren beeld van Lacombé, Zijne Majesteit 
aangeboden door Nederlands vrouwen ter dankbare herinne- 
ring aan 's Konings menschlievend optreden bij den vreese- 
lijken watersnood, die in 1861 de Betuwe teisterde. Het 
Paviljoen of wel Chinecschc tempel was een geliefkoosde 
verblijfplaats van den eersten Koning. Deze liet naast de oude 
grootendeels uitgedroogde sprengen, die reeds vóór 1700 
gegraven waren, in 1820 een aantal nieuwe uitgraven ; zij 
moesten het benoodigde water voor de talrijke vijvers aan-, 
voeren. Onder deze vermelden we den hoogen en vooral grooten 
vijver, die 4 H.A. oppervlakte heeft en zijn w^ater loost in het 
Apeldoornsche kanaal. 

Van de talrijke interessante gebouwtjes noemen we den 
geheel van dennenstammen vervaardigde Willemskoepel, 
de Louisetempel, genoemd naar koningin Louise van Zweden, 
een open koepel, „Bijlandts rust" genaamd. Verder vermelden 
we nog den rozentuin ,,de Rozenberg" en de belangrijke 
kweekerij. Het huis van den chef-bloemist staat op de 
plaats van de oude boerderij van prinses Marianne, in 1888 
afgebroken. 

Ten slotte zij nog gewezen op de schoone oranjeboomen, 
terwijl we de vele schilderachtige gedeelten en de ruime 
terreinen voor sport en spel stilzwijgend voorbijgaan. In 
1904 werd op last van H. M. de gracht om het oude Loo 
in den vroegeren toestand hersteld. Het Loo is de zomer- 
residentie onzer geëerbiedigde Koningin. 

Kniidberg, oudtijds Cruytberghe, ook wel Prinsenbosch 
genoemd, is gelegen nabij Velzen ; Prins Willem III bezat 
hier een jachtslot met 14 kamers. Een belanrijke tuin w^as 
hier niet, of althans de bestaande aanleg werd spoedig na den 



(j 



DB TUINKUNRT IN IIOI,LAÏJD 109 

dood van prins Willem III verwaarloosd. Alzoo behoeven 
we bij deze bezitting van het Oranjehuis niet langer stiJ te 
staan. De tegenwoordige zeer mooie particuliere bezitting 
met fraaien tuin is aangelegd toen van de oude tuinen niets 

meer bestond. 

Soesidiji. In 1674 kocht prins WillemJIII'een stuk grond 
onder Baarn van den Amsterdamschen patriciër De Graeff, 
om hier in het later Soestdijk genaamde landgoed „eene 
Lustplaetse ende Wildbane op t« regten". In hetzelfde jaar 
droegen de Staten van Utrecht aan den Prins de heerlijkbeden 



Soestdijk. 

Soest, Baam en Eemnes op. Door verderen aankoop nog 
voortdurend vergroot, was de bezitting in 1680 reeds 174 
morgen groot. 

Spoedig ven'ees hier nu een lusthuis met tuin. Een juist 
denkbeeld omtrent dezen aanleg verkrijgen we uit B. Stuyven- 
bergh's plattegronden: de in 1095 Verschenen „Vues de Soest- 
dijk". 

Een breode toegang voerde naar het kasteel, rechts lag 
de boBchwachterswoning, links een hertenkamp. Door een 
poort kwam men op een ruim voorplein, aan weerszijden door 
do stallen geflankeerd. Aan de rechter- en linkerzijde van 
het kasteel lagen brcede grachten en achter het kasteel, door - 



110 DE TUINKUNST IN HOLLAND 

schutting en la.nen omgeven, een grasperk met parterrever- 
sierselen. Links en rechts van het paleis bevonden zich de 
groote parterres te midden van vruchtboomen en oranje- 
planten. In 't centrum der vier parterre-gedeelten verhief zich 
telkens een hoog standbeeld. Achter het parterre links lag de 
moestuin, daarnaast een vijver voor de watervogels, de 
volière genoemd. Hierachter rechts bevond zich de ruime wild- 
baan, terwijl alle onderdeden door breede lanen omgeven waren. 

Zoo vormde dit domein een mooi geheel in rustigen en een- 
voudigen Eenaissance-stijl. 

Later werd Soestdijk douarie der Prinses-Weduwe, Maria 
Louisa, die waarschijnlijk door den hovenier Knoop verande- 
ringen in den tuin liet aanbrengen. In 1758 werd het domein 
vergroot door aankoop van de Eult. 

Tijdens de omwenteling had ook Soestdijk veel te lijden. 
In 1795 werd het staatsdomein, later verhuurd en als^ 
logement gebruikt. Koning Lodewijk, die spoedig in het bezit 
van Soestdijk kwam, vertoefde hier gaarne, hij liet hier een 
groote diergaarde bijeenbrengen, die later naar Amsterdam 
overgebracht werd. 

Xa het herstel van ons Vorstenhuis werd in 1816 Soestdijk 
door de Kegeering als huldeblijk geschonken aan Prins Willem 
van Oranje, den held van Quatre-Bras, eenmaal Koning 
geworden, verbleef ook hij gaarne en dikwijls op Soestdijk. 

De koning liet door De Greef het slot verbouwen en 
droeg aan Zocher de verandering der tuinen op. Dit was 
dringend noodig, daar de vreemde overheerschers ook hier 
overvloedige sporen van vernieling achtergelaten hadden^ 
vooral veel oude boomen waren gekapt. 

Daarna werd Soestdijk het verblijf van koningin Anna 
Paulowna en in 1856 van Prins Hendrik, die veel verfraaiingen 
in het park liet aanbrengen, o. a. een aantal mooie fonteinen. 
Ook koning Willem III liet menig gedeelte belangrijk wijzigen, 
zoo liet hij op de plaats van het hertenkamp het Koningin- 
Emma-park aanleggen. Xa 's Konings overlijden werd het 
paleis de zomerverblijfplaats van koningin Emma. 

De tuin vertoont nog menig overblijfsel van den ouden 
aanleg, inzender de rechte alleeën. Overigens is de aanleg 
van Zocher een goed werk in landschapstijl, schoon is vooral 
de groote vijver achter het paleis met zijn vriendelijke omgeving^ 
zeer doelmatig de groote grasvlakte van het parterre. Ben 
hoofdsieraad van het park zijn de talrijke schoone, oude boomen^ 



DE TUINKUNST IN HOLLAND 111 

Ook ontbreken niet een aantal vriendelijke gebouwtjes, waar- 
van vooral de boerderij van prinses Sophie en het Wilhelmina- 
cbfiletje vernioldensw aard zijn. 

Zorgvliet Eaadpensionaris Jacob Cats was ^^n groot 
liefhebber van het buitenleven en de vrije natuur, w^at ook 
overduidelijk blijkt uit de letterkundige nalatenschap van 
den in Holland eeuwenlang zoo populairen ,, Vader Cats". 
In 1643 kocht hij in 't noorden van Den Haag een groote 
uitgestrektheid land en duinen, later nog door aankoop van 
omliggende landerijen tot een flink buiten afgerond. 

Kegen jaar daarna liet hij een heerenhuis bouwden en bestierde 
den aanleg van het park, daarbij met raad gesteund door 
zijn talrijke kunstvrienden ; ook prins Frederik Hendrik bezocht 
herhaaldelijk het buiten Zorgvliet. 

Cats liet de zandgronden uitstekend verbeteren, groote 
vischvijvers werden gegraven, een grot, rijkelijk met horens 
en schelpen versierd, werd tot vogelkooi ingericht. Ook de 
zoogenaamde ,,bedriegertjes" ontbraken niet, terwijl een 
hooge heuvel, later de Pamas geheeten, voor uitzichtplaats 
diende. 

Bloemen en zeldzame heesters waren in menigte geplant, 
waarvan vele afkomstig uit den botanischen tuin te Leiden; 
ook liet hij zijn tuinman een vruchtentuin aanleggen. De 
tuin is aangelegd in Eenaissance-stijl, doch vertoont reeds 
toevoegselen, aan de overgangsperiode ontleend. De orga- 
nische samenhang is slechts gebrekkig te noemen en het 
parterre vertoont allerminst de strenge compositie van het 
Barok. Ook de kleine hortus conclusus is zuiver Eenaissance. 

Het labyrinth, de vexierwaters en de slakkenheuvel her- 
inneren aan een vroeger tijdperk, toen de in verval geraakte 
Italiaansche Eenaissance via Frankrijk in Holland ingevoerd 
was. 

Na den dood des Dichters in 1660 kwam de bezitting aan 
zijn tweede dochter Elizabeth Musch en zeven jaar later 
werd het verkocht aan Hans Willem van Bentinck, den trouwen 
vriend van prins Willem III. De bezitting, vier oude morgen 
groot, bracht toen 21,000 gulden op. 

Bentinck vergrootte en verfraaide het park en wel zooveel 
mogelijk in Barok -stijl, de bijgevoegde plattegrond dateert 
uit dit tijdperk. 

Do eigenaardige ligging van het huis maakte den aanleg 



112 DE TUIKKXNST O HOLLAND 

in zuiveren Earok-stijl haast onmogelijk. Een prachtige 
oranjerie werd gebouwd, die het hoofdperapectief met een 
halven cirkel afgloot. 

Bij het wijzigen van den bestaanden aanleg en het ont- 
werpen van nieuwe gedeelten bediende de graat zich bij voor- 



Zorgvliet. 

keur van het advies van zijn bereisden vriend en kenner 
der tuinkunst, Johan Jlaurits van Nassau, den stichter van 
het Monritshuis. Deze schijnt een beminnaar van natuur- 
tafpreelen geweest te zijn, een voorlooper dus van de ijver- 
aars van den land schapstijl ; zoo gaf hij b.v. in overweging 
het beekje, dat Zorgvliet doorkruiste, in zijn natunrlüke 
kronkelingen te laten loopen en door breede wegen aan weers- 



BE TIJINKUNST IN HOLLAND 113 

zijden te begeleiden. Op een plan kan men nagaan, dat hier- 
aan ook eenigszins gevolg gegeven is. Met lang echter 
zou de heerschappij van den Barok-stijl in Zorgvliet duren, 
want 's graven zoon, Willem Bentinck, was een der eersten 
in Holland, (reeds vóór 1730), die veranderingen in den geest 
van den landschapstijl ondernam. 

In de plaats der parterres schiep hij een landschap- 
pelijk tafereel, dit geschiedde slechts 14 jaar na den aan- 
leg van Popes Twickenham in den tijd, dat in Holland de 
Kococo-stijl in grooton bloei stond en zich nog langen tijd 
handhaafde ! 

In 1774 ging Zorgvliet over aan Willems kleinzoon, Willem 
Gustaaf Bentinck, hoofdschout van Den Haag ; deze 
stelde Zorgvliet voor vreemdelingenbezoek open, waardoor 
het algemeen bekend werd. Hij angliseerde behoudens enkele 
typische gedeelten den tuin geheel. Het gebouw, nog het oude 
woonhuis van Vader Cats, verviel, daar het niet bewoond en 
evenmin onderhouden werd en in de daaropvolgende onrustige 
tijden kwam de bezitting publiek in verkoop, om later, in 
1837, het eigendom te worden van den Prins van Oranje, den 
lateren koning Willem II. 

De nu vorstelijke bezitting werd spoedig belangrijk uit- 
gebreid door bijvoeging der landgoederen Buitenrust, Kra- 
nenburg en Eustenburg, het park werd verfraaid en op de 
plaats der oude oranjerie kwam een hertenkamp. IS^a den 
dood des Konings interesseerde koningin Anna Paulowna zich 
zeer voor het buiten^ terwijl het na haar overlijden aan haar 
schoonzoon, den Groothertog van Waimar kwam. Het oude 
woonhuis werd nu gerestaureerd en tot woning van den 
intendant bestemd. Van den ouden aanleg waren behalve 
eenige tuin vazen nog overgebleven de uitzichtsheuvel, nu 
Catsheuvel geheeten, en een andere hoogte, eertijds het 
middelpunt van den doolhof ; verder herinnert nog menig 
thans in 't wild groeiend plantje aan den zorgzamen ver- 
i^amelaar Cats. 

Het domein was allengs tot een oppervlakte van 600 H.A. 
aangegroeid. Sinds 1875 werden achtereenvolgens ver- 
schillende gedeelten verkocht, tot ten slotte de nog resteerende 
230 H.A., waaronder 90 H.A. park, eigendom werden van den 
heer Goedkoop voor ongeveer 51/2 millioen gulden. Dit was 
het einde der overoude bezitting. Het werd in perceelen 
verdeeld en op een der deelen verrijst nu het in 1913 ingewijde 

ScHAUM, Geschied^ Tw'nk. 3 



114 DE TUINKTJNST IN HOLLAND 

Vredespaleis met een door een Engelschen tuinarchitect 
H. Mawson aangelegden tuin. 

Ontegenzeggelijk was Zorgvliet een der merkwaardigste 
tuinen van Holland, vooral ook om het feit, dat alle stijlsoorten 
er achtereenvolgens in toegepast zijn. Voorzeker kunnen 
slechts weinige tuinen op zulk een interessante historie wijzen 
en zal het dan ook menig liefhebber der oude tuinkunst spijten^ 
dat ook deze getuige van Hollands gloriedagen is verdwenen. 

Het kasteel Ktiilcnbtirg behoorde tot 1555 aan het geslacht 
van dien naam. Xa herhaaldelijk van bezitter gewisseld te 
zijn, kwam het door aankoop aan de Staten van het kwartier 
Nijmegen, die het in 1748 aan prins Willem IV aanboden. 
Het bleef tot 1795 in het bezit van het vorstelijk Huis. 

Het oude kasteel was, volgens een afbeelding uit de 17® eeuw^ 
een fraai gebouw, door breede grachten omgeven ; een brug 
leidde naar een ruim voorplein, waarop een parterre in Ee- 
naissance -stijl volgde, bestaande uit vier gedeelten zonder 
ouderlingen samenhang. Tusschen twee parterres lag een 
loof -galerij, verder volgde een door schuttingen omgeven 
boomgaard. Naast het parterre, door een smalle gracht afge- 
scheiden, lag de kruyt- en bloemhoff, benevens de kaatsbaan. 
Deze oude tuin is lang reeds verdwenen, waarschijnlijk 
in 1672. Het kasteel was in 1735 reeds gedeeltelijk en werd 
in 1812 geheel gesloopt. 

Te Wüleiiistad werd om^streeks 1623 een eenvoudig jacht- 
verblijf zonder tuin gebouwd. Bevenveerd, dat in 1732 aan 
Graaf Nassau la Lecq kwam, had insgelijks geen tuin. 

Montfort, sinds 1647 in het bezit van Frederik Hendrik^ 
later van Pruisen, kwam in 1769 aan Prins Willem V. 
Breedevoort was een kasteel zonder tuin. 
Verder vermelden we nog de tuinen der vorstelijke paleizen 
in Den Haag, zooals in het Voorhout. De paleizen van wijlen 
prins Frederik, prins Hendrik, prins Alexander enz. hadden 
geen tuinen van historisch belang. Aan den Kneuterdijk 
liet koning Willem I in 1832 een paleis bouwen en tot residentie 
van den Kroonprins inrichten, het park w^erd volgens den 
toenmaals heerschenden smaak door Zocher aangelegd ;^ 
men vond er een interessante oranjerie, onder toezicht staande 
van den Gentschen bloemist Charles, verder een grooten vijver, 
boomgaarden, warmoezerijen enz. 
De eerste tuin met den vijver, Knks met een kersenboomgaard ^ 



DE TUINKUNST IN HOLLAND 115 

rechts met een volière, was door een muur afgesloten, waar- 
tegen de kassen gebouwd waren. Een tweede daaropvolgende 
tuin was hoofdzakelijk voor vruchten- en groenteteelt bestemd. 
Daarop volgde aan de overzijde van den hoogen wal het 
Willemspark, in landschapstijl aangelegd en later ook voor 
het publiek toegankelijk gesteld. In 1882 werd het geheele 
terrein door de stad aangekocht en wordt thans door de ge- 
bouwen der Park-, Oranje- en Amaliastraat ingenomen. liet 
voormalige Willemspark is nu Plein 1813. 

Tot de jongste bezittingen van ons Vorstenhuis behoort 
het domein het Huls de Paamc, het bekende onder Wassenaar 
gelegen eigendom van prins Frederik der Nederlanden. Het 
bestaat uit verschillende landgoederen, de Paauw, Backers- 
hagen, Groot Haesebroek, Eikenhorst, Raaphorst en Ter Horst, 
te zamen meer dan 600 H.A. groot en hoofdzakelijk door parken 
en bosch ingenomen. 

De Paauw ligt in een der schoonste landouwen van Zuid- 
Holland, reeds de oude Graven hadden hier een jachtslot, 
naar men wil op de plaats der bekende uitspanning het Huis 
den Deyl. 

Het oude Huis de Paauw werd door Mr. van Eaephorst, 
Minister van Waterstaat, onder koning Lodewijk gebouwd. 
Ook werd er een tuin omheen aangelegd, reeds destijds be- 
hoorden Raephorst en Ter Horst tot de Paauw. Deze geheele 
bezitting werd in 1838 door prins Frederik aangekocht (een 
gede(4te reeds in j826 door koning Willem I). 

De Prins liet het slot belangrijk vergrooten en door den 
toenmaals beroemden Paetzold, een leerling van vorst Pückler 
]\ruskau, het park in landschapstijl aanleggen. 

Dit park is rijk aan prachtboomen in verscheidene soorten, 
en de vijver achter het kasteel biedt een vriendelijk tafereel. 
Voor dien tijd betrekkelijk nieuw waren regelmatige gedeelten, 
als de Prinsessetuin, een door een terras omsloten bloementuin 
met sierlijken koepel en kleinen tempel. In gelijken geest 
zijn ook aongelegd het Victoriavak en de Rozentuin, eveneens 
met een koepel en een marmeren beeld in het midden. 

Backershagen, in 1810 aangekocht, maakt met de Paauw 
een aaneengesloten geheel uit, hier is de grond meer heuvel- 
achtig. Het heerenhuis, langen tijd de verblijfplaats van de 
Weduwe van Prins Hendrik, is, even als het slot De Paauw, 
van den straatAveg zichtbaar. 

8* 



116 ' DE TUINKUNST IN HOLLAND 

E aaphorst, een oude heerlijkheid, bezat reeds vroeger een 
mooien tuin. Luitenant-Generaal Cadogan, die de bezitting 
in 1712 kocht, had het buiten zeer laten verfraaien. Van den 
ouden, regelmatigen aanleg is bijna niets meer te onderscheiden, 
slechts eenige rechte lanen en breede grachten herinneren er 
aan, terwijl ook het slot zelf is verdwenen en door een een- 
voudig gebouw vervangen. Bezienswaardig in dit gedeelte is de 
groote vijver, dien prins Frederik liet graven en een hoog gelegen 
koepel, vanwaar men een ruim vergezicht kan genieten. 

Het park Ter Horst met zijn sierlijk jachtslot heeft in zijn 
sterrenbosch, rechte lanen, waterpartijen, hooge heim'ngen 
en palmranden, herinneringen aan een vroegeren, rechtlijnigen 
aanleg. 

Eikenhorst ging in 1845 in 't bezit van den Prins over ; op de 
plaats van het oude heerenhuis staat de boerderij van het Hof. 

Op het in 1854 aangekochte Groot Haesobroek ligt het 
hertenkamp, de omgeving is boschachtig gehouden en aan 
hot einde van de wildbaan staat naast het jagershuis de volière 
vooral met jonge fasanten bevolkt. Ook in dit park vinden 
we overblijfselen van een vroegeren rechtlijnigen aanleg, 
o. a. het sterrenbosch met een steenen beeld in 't midden. 
Hoewel het hoofdzakelijk een dorre opsomming van datums 
en feiten w^as, die we in de laatste bladzijden gaven, toch 
herinneren' zij ons aan een schoon tijdperk onzer geschiedenis 
en aan het roemrijk verleden van ons geliefd Vorstenhuis, 
dat altijd een groote belangstelling én een warm hart toonde 
te bezitten voor de schoone tuinkunst, dat door Zijn vorstelijk 
voorbeeld aan adel en volk een heilzamen naijver deed ontstaan, 
waaraan Holland voor een belangrijk deel zijn roem op tuin- 
bouwkundig gebied dankte. 

Voor den tuinliefhebber loont het ruimschoots de moeite 
nader en dieper kennis te maken met de hoogst interessante ge- 
schiedenis der tuinen van ons Oranjehuis. Van Breda tot De 
Paauw bieden ze ons genot en leering. 

Veel ligt nog verborgen in de schatkamers der archieven, 
bijzonderheden, tegelijk onze belangstelling overwaard en tot 
onze kennisvermeerdering en smaakontwikkeling uitnemend 
geschikt, Hggen daar nog als in het stof begraven. 

Mogen ze spoedig door bekwame hand aan 't licht gebracht 
worden, dan zullen we in het bezit zijn van een geschiedenis, 
van vorstelijke tuinen, zooals geen tweede Vorstenhuis in 
Europa die kan toonen. 



DE LANDSCHAPSTIJL IN ENGELAND 117 



VIII. DE LANDSCHAPSTIJL IN ENGELAND. 



Men heeft reeds een menigte oorzaken opgespoord, om den 
overgang van den arehitectonischen naar den landschapstijl 
te verklaren en al mogen üu ook al verschillende factoren 
daartoe het hunne hebben bijgedragen, toch meenen we dat 
het zwaartepunt moet gezocht worden in den ,, geestelijken 
ommekeer", die geleidelijk de gansche maatschappij door- 
werkte. In de 18^ eeuw moesten de grondbeginselen der 
Middeleeuwen, waarop tot nog toe de staat en de samenleving- 
gebaseerd waren, allengs plaats maken voor een geheel nieuwe 
beschouwing, voor geheel veranderde inzichten omtrent kerk, 
staat, wetenschap en kunst. Deze nieuwe zienswijze, die 
ontegenzeggelijk de revolutie heeft voorbereid, ging van 
Engeland uit, om zich verder over alle beschaafde landen 
te verspreiden. Het was ook hier, als reeds dikwijls in de 
geschiedenis valt op te merken, een nieuwe letterkunde, die de 
draagster en de verspreidster der nieuwere denkbeelden was. 
Zij was het, die een macht wist te scheppen, tegen de willekeur 
van den staat opgewassen, al was de strijd moeielijk en lang- 
durig. Het volk nam aan deze, ten laatste een revolutionnair 
karakter dragende beweging, aanvankelijk geen deel ; het 
waren slechts geleerden en dichters, die den strijd begonnen en 
levendig wisten te houden. 

Zoo was het b.v. Locke, die tegenover de Middeleeuwsche 
denkwijze een nieuw wijsgeerig stelsel plaatste. Verder 
noemen we Bolingbroke, die op de Fransche letterkunde 
sterken invloed uitoefende ; den dichter Pope, die in sier- 
lijke taal en op zachte tonen den invloed der genoemden 



118 DE LANDSCHArSTlJL IN ENGELAND 

versterkte, den humorist 8wift, die de dwaasheden zijner 
tegenstanders met scherpe taal geesekie. stylisten als Addison, 
wiens pennevruchten op den smaak zijner tijdgenooten van 
grooten invloed waren. Door deze en vele anderen werd het 
maatschappelijk verkeer van geheel Europa levendiger ; een 
nieuwe beschaving, andere begrippen en inzichten op haast 
elk gebied werden langzamerhand gemeengoed van alle rangen 
en standen, waartoe voorzeker de vele tijd- en vlugschriften, 
die in de mode kwamen, krachtig medewerkten. 

De vorstelijke hoven, die vroeger, inzonder in Frankrijk, 
op gebied van beschaving, kunst, wetenschap en mode toon- 
aangevend waren, hielden zich buiten of stonden tegenover 
deze beweging, die, rustig doorwerkend, alles hervormde. 

Dat ook de tuinkunst den invloed dezer nieuwe ontwikkeling 
niet ontging, spreekt haast van zelf ; waar alles van den 
uiterlijken dwang bevrijd werd, moest ook in den tuin de 
vrijheid gevierd woorden. 

De leiding over de tuinkunst werd aan de architectuur 
ontnomen en overgedragen aan de schilderkunst, die volgens 
destijds heerschende theorieën altijd het tegenovergestelde 
van de architectuur doen moest. 

De kunsttuin, die vooral bij de kleinere tuinen in den 
Eococo-tijd niet voldeed, wilde men herscheppen in een 
tuin, die niets dan natuur ademde. Men verviel dus van het 
eene uiterste in het andere, van den streng gedisciplineerden 
kunsttuin tot een geïdealiseerd landschap, waaromtrent de be- 
grippen echter nog vaag en weinig omlijnd waren. Men 
kon den geest der Eomantiek, die den Kococo-tuin eigen 
was, niet geheel en al verloochenen en hield dien, zeer ten 
nadeele der tuinkunst, onbewust in eere. 

In tegenstelling met andere schrijvers over de geschiedenis 
der tuinkunst wil ik beproeven, de twee richtingen, die meer 
dan een eeuw naast elkaar den tuinstijl beheerschten, nl. 
de landschap pelijhe en de romantisch e, afzonderlijk te behan- 
delen, de eerste staande onder den invloed der schilderkunst, 
de tweede op philosophisch -poëtische basis rustende. TTet is 
weliswaar tot aan het optreden van Kepton bijna onmogelijk, 
dit streng door te voeren, wegens de verwarring der begrippen 
in dien tijd, doch ik meen vrijwel voor beide de lijn aangegeven 
te hebben, door de volgende reeksen : voor den landschapstuin 
Kent, Brown, Repton, Pückler Muskau en voor den roman- 
tischen stijl Chambers, Girardin, Price, Hirschfeld. — 



J)E LANDSCIIAPSTIJL IN ENGELAXÜ 119 

Ilct zal voorzeker niemand verwonderen dat de verkon- 
^iifiers der nieuwe theorieën, die zoo vaak en zoo veel schreven 
over het wonen in en het dweepen met de vrije natuur, ook 
trachtten hun ideeën in praktijk te brengen. De dichters 
Addison (1672—1719) en Pope (1688—1744) hebben elk een 
tnin volgens hun smaak aangelegd en wel de laatste in 1716 
te TwinkenhamT Deze tuinen zijn eigenlijk niets anders dan 
<'en schilderEtchtige wildernis zonder harmonie en compoBitie. 

De landschapscliilder William Kent (Hi85 — 1748) ging een 
stap verder en stelde eenige regelen op voor het aanleggen 
van een landschapstuin. Volgens Kent moest de tuin een stuk 
natuur zijn, dat met de omgeving harmonieerde. 

In plaats van met muren, omgaf hij den tuin door grachten, 



Oud Engelscho landschapatuin. 
die het uitzicht niet belemmerden, de gebogen lijn behcerschte 
het terrein, groepenonilijning, wegen en waterpartijen, ver- 
gezichten van uit het woonhuis bleven rJs in den architectuur- 
tuin behouden en het Engelschc landschap werd zoo getrouw 
mogelijk in»het klein gecopieerd. Verder liet hij het aan de 
tuinarchiteeten over om volgens de regelen der schilderkunst 
sehoone tafereelen te scheppen. Dat hij echter ook den geest 
van zijn tijd huldigde, bewijzen de talrijke grotten, tempels en 
ileraelijke, waarmee hij den tuin meende te verfraaien. 

Volgens zijn orders werden nitgevoeid de tuinen te Carleten- 



120 DE LANDSCHAPSTIJL IN ENGELAND 

house, Clarmont en Eousham, zijn belangrijkste werk is^ 
echter de aanleg te Stowe, toebehoorend aan Lord Cobham. 
Hier was als tuinman werkzaam een zekere Brown, die Kent's 
leerlin^r werd in de nieuwe tuinkunst. Het eerste werk 
Tan Brown was in 1750 het graven van een grootén vijver 
in den tuin van den hertog van Grafton in Wakefield-Lodge, 
hierdoor werd hij zoo beroemd, dat hij spoedig de meest 
gezochte tuinarchitect van Engeland was en in Koninklijken 
dienst opgenomen werd. Brown bezat heel weinig talent 
voor teekenen en schilderen, hij was vooral een practicus^ 
vandaar dat al zijn tuinen naar hetzelfde plan met weinige 
variaties bewerkt zijn. 

Een zijner hoofdwerken is de verandering van den tuin van 
Marlborough te Blenheim. 

De leerlingen van Brown bezaten minder talent dan hun 
meester, zoodat de landschapstuin schijnbaar geheel door 
de romantiek beheerscht werd. Aan dien overgangstijd 
hebben wij het te danken, dat vele oud-Engelsche tuinen 
behouden zijn gebleven. De tuinen van Brown vertoonen 
in den regel slechts een groot tafereel, dat uit het huis te 
overzien is, een breeden weg in willekeurig gebogen lijnen, 
begeleid door weinig schaduw gevende boom- en heestergroepen, 
begrensde dit tafereel, hier en daar, veelal tegen den muur, 
vond men rustbanken en paviljoens. Een zoodanige tuin 
bood, zooals men ligt begrijpen zal, te weinig afwisseling, 
zoodat het alras noodzakelijk bleek een stap verder te gaan. 

Shenstone, die overigens meer in romantische richting 
werkzaam was, gaf eenige betere regels. Hij splitste het 
geheel in een tuin om het huis, die met meer zorg bewerkt 
werd en in een park. Whately schreef over betere groepen- 
beplanting en liet ook de groote boomen meer tot hun recht 
komen ; verder toonde hij een juist begrip te hebben omtrent 
het aanleggen van groote waterpartijen. 

De tuin om het huis werd allengs regelmatiger van aan- 
leg in tegenstelling met dien der romantiek, de ruime ver- 
gezichten uit dezen tuin werden beperkt en naar het park 
verplaatst. 

Gilpin waarschuwt tegen het plaatsen van de in den Eo- 
mantischen tuin in verschillende vormen voorkomende bouw- 
werken, moedigt tot natuurstudie aan en verwerpt het aan- 
leggen van regelmatige bloembedden in het park, daar 
deze volgens zijn meening alleen in den tuin om het huis 



DE LANDSCHAPSTIJL IN ENGELAND 121 

tot hun recht komen. Het was echter aan Kepton (1732 — 1818) 
voorbehouden voor den landschapstuin de regelen te geven, 
die in hoofdzaak tot in onzen tijd juist bleken. Repton's 
verdienste bestaat vooral daarin, dat hij het park niet alleen 
BchHderachtig, maar ook doelmatig wiide Ingericht zien. 

Het park moest volgens hem „een stuk natuur" zyn, tot 
genoegen en gemak van den bezitter. Voor den loop en de 
inrichting der wegen, lanen en paden gaf hij over 't algemeen 
de beste regelen ; zoo moest«n b.v. de bochten der wegen door 
hindernissen gemotiveerd zijn, enz. 

\'an nog grooter belang was het, dat hii de gedeelten om 
het huis, vooral den bloementuin, geheel regelmatig inrichtte en 
zoodoende eenige concessie aan de architectuur deed, hierdoor 
verkreeg men een geleidelijken overgang van 't huis naar den 
tuin ; dit door een sierlijk hek afgescheiden gedeelte noemde 
men voortaan „Pleasureground ", Hij verrijkte het met den 
rozentuin, den botanischen tuin en den wintertuin, den laatsten 
onmiddellijk naast het huis. Vijvers en beekjes behooren 
volgens hem in het laagste gedeelte van den tuin thuis, uit- 
gezonderd in bergachtig landschap. De heestergroepen eom- 



DE LANDSOHAPSTIJL IN ENGELAND 123 

bineert hij in tegenstelling met eenige zijner opvolgers als 
b.v. Sckell, zeer eenvoudig uit weinige species. Zoo had hij 
op elk gebied de juiste wegen aangewezen, die evenwel minder 
in zijn vaderland dan wel op het vasteland van Europa be- 
wandeld werden, vooral in Duitschland en Frankrijk, waar 
Girardin nuttige wenken betreffende den landschapstijl gaf. 
De eerste tuinen in Duitschland in dezen stijl waren het park 
te Harbke bij Helmstedt en te Schwolbern in Westphalen, die 
reeds voor Kepton (1750) aangelegd werden. 

Sckell, intendant der Koninklijke tuinen te Mlinchen, 
schreef in 1818 een werk over tiunaanleg, dat van grooten 
invloed is gebleken, ondanks het feit dat hij zeef eigenaardige 
inzichten omtrent boomengroepeering verdedigt en zijn 
ideeën niet van schematische eenzijdigheid vrijgepleit kunnen 
worden. Zoo bracht hij liefst boomen en heesters, wier blad- 
vorm het meest op elkaar gelijkt, in een groep bijeen, verder 
plantte hij weinig groot, maar gewoonlijk zeer klein plantsoen 
aan, zoodat het ons niet verwonderen moet, dat de door hem 
aangelegde tuinen een weinig afgewerkten, zonderlingen indruk 
maakten. Hoewel hij vier jaar lang den tuinstijl in Engeland 
bestudeerd had, helde hij sterk naar de romantiek over, 
terwijl hij anderzijds ook weer concessies deed aan den regel- 
matigen stijl, zoo was hij een vriend van lange, breede, 
rechte lanen. Sckell's hoofdverdienste m, dat hij aan den 
landschapstijl op het continent een groote vlucht gaf ; de 
tuinen door hem aangelegd golden voor modellen, die ijverig 
bestudeerd en nagebootst werden. Van zijn hoofdwerken 
noemen we het landschappelijk gedeelte in Schwetzingen, 
Schönthal bij Aschaffenburg, veranderingen in de Favorite 
in Mainz, den Engelschen tuin te Mlinchen en in Nymphen- 
burg, nabij genoemde stad, bovendien heeft hij een reeks 
andere belangrijke tuinen ontworpen en aangelegd. 

Een juisten blik voor de schoonheden ' der natuur en de 
inrichting van den landschapstuin bezat vorst Pückler Muskau 
(1822 — 1871), die inderdaad een meester op het gebied der 
tuinkunst mag genoemd worden en die zelf het plan voor zijn 
tuinen te Muskan en later te Branitz ontwierp. Deze vorst wist 
met kunstenaarsoog het landschap naar de regelen der schoon- 
heid te vormen en was tevens een uitnemend kenner der natuur; 
uit en in haar schiep hij zijn tafereelen, die hij met weten- 
schappelijken ernst bestudeerde. Het best kwam dit uit bij 
zijn beplantingen, hij berekende het effect der boomen 



DE LANDSCHAPSTUL IN ENGELAND 



DE LANDSCHAPSTIJL IN ENGELAND 125 

nauwkeurif? vooruit en wist van hun individualiteit meesterlijk 
gebruik te maken. Het hoofdmotief, waarop hij zijn ontwerpen 
bouwde, was de Duitsche vlakte met haar weiden, beekjes en 
boomgroepen. Minder gelukkig w^as hij in het rangschikken 
der bloemgedeelten : bloemen waren voor hem slechts middelen 
ter decoratie. Overigens zijn Muskan en Branitz uitnemende 
studiemodellen voor hen, die zich een juist beeld van een goed 
doordachten landschapstuin willen vormen. Het zou ons 
te ver voeren nader op de genoemde scheppingen in te gaan. 

Een tijdgenoot van dezen vorst-tuinkunstenaar was de 
tuinarchitect P. J. Lenné, directeur der Koninklijke tuinen 
te Potsdam, waar hij de verschillende parken om de stad 
veranderde, verfraaide en tot een harmonisch geheel ver- 
eenigde, wat bij de heterogene bestanddeelen uit verschillende 
tijdperken stammend een niet te onderschatten werk was. 
Als grondig kenner der Eenaissance-tuinen verzuimde hij 
niet de schoone vormen dier periode ter rechter plaats aan te 
wenden ; verder behandelde hij het oudtijds in Franschen 
Earok-stijl aangelegde gedeelte met piëteit en wist het met 
het overige zóó te vereenigen, dat naast harmonie ook een rijke 
verscheidenheid heerschte. 

Lenné's leerling was de latere directeur der stadstuinen 
van Berlijn G. Meyer, die alle tot nu toe geldende regels en 
ideeën op het gebied der tuinkunst met zijn eigen gedachten 
hieromtrent in een boek verzamelde, dit in 1862 door hem 
uitgegeven boek der schoone tuinkunst werd het standaard- 
werk voor de tuinaanleggers der volgende jaren. . 

Van de tuinen, die hij heeft aangelegd, verdienen vermelding 
de Marly-tuin te Potsdam, het Frederikspark en het Treptower- 
park te Berlijn en de Flora te Keulen. 

Met Meyer bereikten de nieuwere ideeën op tuinkunstgebied 
haar hoogte- en tevens haar eindpunt. De landschapstijl vond 
in 't werk van dezen meester zijn voltooiing. Zijn leerlingen 
copieerden de door hem gegeven voorbeelden met meer of 
minder kennis, maakten hier en daar variatie's in de details 
en brachten den landschapstijl ten slotte ook in den kleinen 
huistuin over, een fout, die zich spoedig daardoor wreekte, 
dat men aan den geheelen stijl den oorlog verklaarde en in 
onzen tijd aan den architectuurtuin den voorkeur ging geven. 

Uit dit hoofdstuk is ons gebleken dat Duitschland gedurende 
geruimen tijd de leiding had in de tuinkunst. Duitschlands 
tuinarchiteeten werden naar andere landen geroepen en 



DE LANDSCHAPSTUL IN ENGELAND 



DE LANDSCHAPSTIJL IX ENGELAND 127 

Bchit'pi'n ilaar landschapstuinen in den geest van Piiekler 
en 3 lever. 

Ook op kerkhoven werd de landsehapstijl toegepast. 
De eerste belanjirijke aanleg in dien geest was het beroemde 
Centraalkerkhof te Hamburg in 1880, door W. Cordes aan- 
gelegd, waarvan alleen de aanleg een millioen gulden kostte. 
Dit kerkhof werd een voorbeeld voor een groote reeks van 
parkachtige kerkhoven, in ons^and b,v, dat te Enschedé, aan- 
gelegd door den tuinarehitect H. H. van Zouteveen. 

Zoo was men dan, uitgaande van het beginsel een scliilder- 
achtig tafereel te scheppen, geëindigd met een reeks schoone, 
van de natuur afgekeken tafereelen tot een groot geheel samen 
te voegen, waarbij aan de rechte lijn de noodige concessie"» 
gedaan werden. 

" De tuinkunst is in den abstracten zin van het woord geen 
kunst, want de tuinaanlegger kan niets blijvends scheppen, 
immers de natuur neemt hem liet werk uit de hand en verandert 
het naar eigen wetten. 

De tuinkunst kan dus blijkbaar slechts in verbinding met een 
andere kunst tot haar volle recht komen. Deze was bij den 
landschap stijl de schilderkunst. Zoo verschillend nu als de 
producten zijn van een Poussin en een P>ök]in, zoo vertoont ook 



„BatterHDapatk te London'* 



128 DE LANDSCHAPSTIJL IN ENGELAND 

de landschapstijl in zijn ontwikkeling verscheidenheid van 
vormen bij eenheid van wezen. 

De landschapstuin heeft in al haar ontwikkelingsstadiën 
aan de hem gestelde eischen voldaan, hij was immers het pro- 
duct van zijn tijd, een nieuwe tijd heeft echter ook nieuwe 
eischen. Men heeft beproefd een compromis te sluiten tus- 
schen den landschaps- en den formalen tuin, doch men kon 
tot geen bevredigende oplossing komen. liet komende ge- 
slacht schijnt met den landschapstuin afgedaan te hebben ; 
de tijd zal leeren, in hoeverre het gelijk heeft. 

Wij, die zoovele schoone voorbeelden van dezen stijl tegelijk 
ook met hun fouten hebben leeren kennen, wij, die eenmaal 
tot zijn verdedigers a tout prix behoorden, ook wij blijken 
kinderen des tijds te zijn : aarzelend laten we de oude, lief- 
geworden ideeën los, luisteren en werken naar nieuwe lessen 
en streven nieuwe idealen na. 

Vale schilderkunst, salve architectura ! 



DE TUINEN DER ROMANTEEK 129 



IX. DE TUINEN DER ROMANTIEK. 



Gaat men van de veronderstelling uit, dat de tuinkunst 
door andere kunsten beïnvloed wordt, dan volgt voor ons 
hieruit, dat men de tuinkunst telkens moet behandelen in ver- 
band met de kunst, die haar wetten aan den tuinarchitect gaf. 

We hebben gezien, dat de Eenaissance aanvankelijk geome- 
trisch werkte, spoedig kwam de tuinkunst geheel onder de 
heerschappij van de architectuur, daarna eischte de tijdgeest 
andere vormen en schonk het verbond met de schilderkunst 
ons den landschapstijl. Met deze laatste periode liep geheel 
parallel een andere hoofdrichting der tuinkunst, nl. de philo- 
sophisch-wetenschappelijke of de poëtisch-aesthetische, die 
wij onder de voor beide kenmerkenden naam : de Romantiek 
willen samenvatten. 

Wat wilde de Eomantiek 1 Had men in den tijd van den 
Barok-stijl de klassieke vormen als model voor oogen, de 
mannen, die deze richting bestreden, verachtten den vorm als 
ideaal, dit moest men zoeken in de vrije, de wilde natuur. 

Tusschen deze twee uitersten trachtte de Romantische 
richting den gulden middelweg te bewandelen. Zij wilde zich 
uit den weinig bevredigenden werkelijken toestand in een 
schoon verleden droomen. Elk mocht dit doen op een wijze, 
die hem het doelmatigst voorkwam. 

Verkondigde de Philosophie dier dagen de volste persoonlijke 
vrijheid op ieder gebied, het logisch gevolg daarvan was, dat 
niet dè,t voor scrhoon werd gehouden, wat blijkens onder- 
Tinding en algemeen geldende wetten werkelijk op dat eervolle 
praedicaat aanspraak mocht maken, maar slechts dat, wat 

ScHAUM, Oeachied Tuink. 9 



130 DE TUINEN DER ROMANTIEK 

ieder voor zich voor schoon hield. Kunst was een zuiver 
persoonlijke kwestie van smaak geworden. 

Om de tuinkunst onder dat juk te buigen, had de Eomantiek 
hulp noodig en deze werd door de Poëzie welwillend verschafte 

Men droomde van oude, gelukkige tijden en trachtte die in 
het tegenwoordige te realiseeren. Langzamerhand nam de 
Eomantische richting in de tuinkunst vastere vormen aan en 
mocht ze niet slechts als een modegril, maar als een wezenlijk 
ernstig doordacht systeem aangemerkt worden. 

Het genot in de schoonheden der natuur hangt nauw samen 
met de oppositie tegen allen uiterlijken dwang. Dit moet 
men vooral bedenken in de tijden vóór de groote Fransche 
Eevolutie en dit zal ons ook den tegenstand verklaren, dien 
de minste architectonische neiging ondervond. 

In dit hoofdstuk over de Eomantiek wenschen we ook 
tevens samen te vatten de tuinen der volken en richtingen^ 
ook in de oudheid, die onder de heerschappij der Eomantiek 
stonden of staan, en dan dienen in de allereerste en voor- 
naamste plaats vermeld de tuinen der Chineezen, de aan- 
hangers van den Eomantisch-aesthetischen-biologischen tuin. 
't Is voorzeker een eigenaardige combinatie, doch het vervolg 
van dit hoofdstuk zal ons duidelijk doen zien, dat de tuinkunst 
der Zonen van het Hemelsche Eijk beslist uit dit drieërlei 
oogpunt te beschouwen is. 

Uit de overoude tijden der Chineesche historie ontbreken 
ons de gegevens, waaruit we met voldoende zekerheid iets^ 
omtrent hun tuinen kunnen leeren kennen, ze schijnen een 
tijdlang vrij regelmatig en pas in lateren tijd in landschap- 
pelijken stijl aangelegd te zijn. Het is waarschijnlijk, dat 
hiertoe Perzische en wellicht ook Indische invloeden hebben 
meegewerkt, in ieder geval vormde zich ten slotte de eigen- 
aardige Eomantische, voor China bijzonder typische stijl. 

Verschillende Chineesche keizers verloren hun troon, omdat 
het volk de groote kosten voor den aanleg en het onderhoud 
der keizerlijke tuinen niet kon dragen. Dit zal ons niet ver- 
wonderen, als we vernemen dat een der oude keizers 300C^ 
verschillende heester- en boomsoorten in zijn tuin had ; of nog 
sterker, dat keizer Uti (197 vóór Christus) voor het aanleggen 
van zijn tuin, die een omtrek van 50 uren gaans had, niet 
minder dan 30,000 slaven in dienst had. Dergelijke tuinen 
moesten nu eenmaal volgens de destijds heerschende ideeën 
evenredig zijn met den omvang van het rijk en als het ware 



DB ÏUIMEN DER ROMANTIEK 131 

een iimseiim zijn van alles, wat cultuur en vegetatie in het 
keizerlijk gebied voortbracht. 

Ook uit de tuinen der latere keizers, die ten deele nog be- 
houden zijn gebleven, blijkt dat de Chineezen wel groote plan- 
tenliefhebbers zijn, doch dat ze overigens een bepaald zonder- 
lingen smaak hebben. 



AI het materiaal, noodig voor den Eomantiachen tuin, was 
hier voorradig : pittoreske tafereeien, rotsen, bergen, beken, 
meertjes met eilanden, tempels, paviljoens van de meest 
phantastische vormen, enz. Zooals bet vroeger was, is het 
tot op heden daar nog, slechts met dit onderscheid, dat het 
romantische tot het groteske in miniatuur gestegen is. 

Nu weten we, dat ook Kenaisaance en Barok niet geheel vrij 
van romantische elementen waren en dat dit nog in hooger 
mate bij den nienweren lanrtschapstijl het geval was. Het 
kan ons dus niet verwonderen, dat, zoodra men met den 
Chineeschen stijl beter bekend werd, alle idealisten en poëeten 
den ouden stijl verlieten en zich met vuur en ijver op de studie 
van den Chineeschen stijl wierpen. 

Hoewel reeds vroeger enkelen over Chineesche tuinen ge- 
schreven hadden, toch was Chambers, architect van den 
Engelschen koning, de man, wien de eer toekomt, de tuin- 



132 DE TUINEN DER ROMANTIEK 

kunst van China voor ons werelddeel genietbaar gemaakt 
te hebben. 

In zijn boek „Designs of Chinese buildings" (1757) gaf hij 
onder meer beschrijvingen van Chineesche tuinen. Hij. was 
autoriteit, want hij was zelf in China geweest, maar toch mag 
men veilig aannemen, dat hij de Chineesche tuinen sterk 
geïdialiseerd en volgens zijn eigen principe eenigszins omge- 
construeerd heeft. Het succes van zijn eerste werk deed hem 
besluiten in 1772 een nog uitvoeriger beschrijving in 't licht 
te geven onder den titel: „Dissertation on oriental Gardening". 
De lessen, die hij door de Chineezen aan de Europeanen laat 
geven, zijn in 't kort de volgende : Het geheele terrein worde 
in verschillende afdeelingen verdeeld ; sterk kronkelende 
wegen, tusschen bosschages door slingerend, brengen den 
wandelaar bij de diverse tafereelen, die óf lachend, óf vreese- 
lijk, óf tooverachtig zijn. Voor het scheppen dezer tooneelen 
was groote handigheid noodig. 

De centra, waaromheen men de onderscheidene gedeelten 
groepeert, zijn ruïnes, watervallen, rotsen, spelonken, tempels, 
enz. Hoofdvereischte is, zorg te dragen, dat de sterkst 
contrasteerende tafereelen naast elkaar geplaatst worden, 
om zoodoende het grootst mogelijke effect te bereiken. 

Streng wordt, en wel in tegenstelling met den werkelijk- 
Chineeschen stijl, alle regelmaat vermeden. Het planten- 
materiaal werd in de bontste mengeling gebruikt, doch 
hiervan kwam men spoedig terug en bracht de beplan- 
ting in overeenstemming met het domineerende gebouw. Om 
de beoogde verrassingen te bereiken nam men ook gaarne 
zijn toevlucht tot bedriegelijke perspectieven. Wegen en 
paden waren gewoonlijk met grind bedekt, doch mochten 
zoo weinig mogelijk parallel met de graskanten loopen ; 
soms verloren zich de paden in de grasvlakten. Alle lijnen, 
die paden of vijvers vormden, noemde men natuurlijnen, 
zonder een bepaalde definitie van dit woord te kunnen geven. 
Een menigte kunstwerken werden over den ganschen tuin 
verspreid, tempels en pagoden versierden de heuvels, het zou 
ons evenwel te ver voeren, op dit alles nader in te gaan. 

Chambers had zijn doel, voor de Eomantische richting een 
eigen systeem te scheppen, volkomen bereikt. De dweperij 
met den Chineeschen stijl werd algemeen, slechts weinigen 
bleven den landschapstijl getrouw. Oude tuinen werden 
verwoest, tallooze nieuwe verrezen in alle beschaafde landen. 



DE TUINEN DER ROMANTIEK 



Er kwam al langer hoe meer vastheid in de voor dezen stijl 
geldende wetten, vooral ook nadat de geleerden de zaak 
van den philosophischen kant bekeken hadden. De man, 



Godeelte uit oud-romantiacheii tuin. 

die hierbij spoedig op den voorgrond trad, was C. C. L. Ilirsch- 
feld, professor in de Philosophie te Kiel, die van 177ft — 1785 
het bekende werk „die Theorie der Gartenkunst" schreef. 
In dit boek " protesteert hij in de eerste plaats tegen alle 
willekeurige overdrijvingen en phantasieën en tracht vervol- 
gens de verschillende ideeën, die hem doelmatig voorkomen, 
scherper en juister te omlijnen. 

Hij schryft : „in den Engeisehen smaak wordt het natuur- 
lijke even goed overdreven als in den Franachen stijl het kunst- 
volle". De nieuwe richting, door den schrijver in zijn werk 
nader omschreven, is de wetenschappelijk -poëtische, waarbij 
de tuinkunst dus de schilderkunst loslaat en een nieuw- 
verbond sluit, n.l. met de poëzie. 

De hoofdregels, die hij voor de Komantische richting van 
den natuurstijl aangeeft, komen in 't kort op 't volgende neer : 
Elke tuinarchitect moet uit de natuur dki materiaal verzame- 
len, dat het sterkst op de verbeeldingskracht werkt, om daarna 
door juiste rangschikking die werking te versterken. Verder 
worde het effect verhoogd door het materiaal, dat de kunst 



134 DE TUINEN DER ROMANTIEK 

biedt, met het overige tot een goed gelieel te vereenigen. 
Hierdoor wordt bereikt, dat de verschillende elkaar afwisselende 
tafereelen geleidelijk en harmonisch in elkaar overgaan. 

[N'aar gelang het gezichtspunt, vanwaar wordt uitgegaan, 
verdeelt hij de tuinen in verschillende soorten. Zoo b.v. naar 
het klimaat ; naar den grondgesteldheid in berg-, dal- en 
boschtuinen ; naar hun karakter in aangename, melancholieke, 
romantische en verheven tuinen ; naar het jaargetijde of de 
wisseling van den dag in voorjaars-, zomer-, herfst- en winter- 
tuinen, ochtend-, middag- en avondtuinen ; voorts naar den 
rang of stand van den bezitter in tuinen voor vorsten, hoogen 
adel, burgerlijke en landelijke tuinen ; ten slotte volgens het 
gebruik in volks-, academie-, klooster-, hospitaaltuinen, 
kerkhoven, enz. Deze schematische rangschikking laat in 
zijn nadere verklaring altijd aan de Poëzie den hoofdinvloed. 
Een voorbeeld ter illustratie. 

Over bloemen schrijft hij : „door het versmelten harer 
kleuren toonen zij ons het zoete, fijne, vriendelijke en ver- 
kwikkende en verwekken in ons gemoed het liefelijke, dat de 
ziel met welbehagen streelt en ons met zoo'n tooverachtig 
genoegen en wellust aandoet, dat de taal hiervoor te zwak is". 

Met deze poëtische ontboezeming, die de taal der Eomantiek 
kenschetst, nemen we afscheid van Tlirschfeld, om eens na 
te gaan, welken invloed zijn werk op de tuinkunst dier dagen 
gehad heeft. 

En dan bemerken we al heel spoedig, dat het hiervoor 
vermelde boek het standaardwerk werd voor* het volgende 
geslacht, ja, dat de inwerking der daarin vervatte ideeën tot 
zelfs een eeuw achtereen waarneembaar is. 

Wij zullen zien, hoe de volgelingen der Eomantiek het 
beoogde doel poogden te bereiken. 

Overal, in Engeland, Frankrijk en Duitschland begon men 
in der haast heuvels op te werpen. Natuurlijk niet hoog, 
doch op den top moest voldoende ruimte zijn voor een Chi- 
neesche tent of kiosk. Steenen werden aangevoerd en rots- 
partijen gevormd, of een beek in een waterval herschapen. 
Het liefst bouwde men spelonken, waarin den bezoeker de 
overblijfselen van moord en doodslag aangrijnsden. Elk 
waterplasje werd tot vijver verheven, waarin nooit, hoe klein 
ook, een eiland mocht ontbreken. Hoe meer variatie, hoe 
liever. Verrassingen zonder tal werden bedacht, gebouwtjes 
in alle denkbare stijlsoorten geplaatst, waaromheen dan 



DE TL'INEN DEE JtOlIAXTIEK 135 

<?eii passende beplanting aangebracht werd. Grieksche tem- 
pels, pyramiden en obelisken, de voor China en de Ooatersehe 
landen karakteristieke gebouwtjeB verrezen naast rotsholen 
en kluizenaarshutten en verder tempels voor alle denkbare 
godheden der mythologie. I>eze gebouwen en gebouwtjes 
waren dooi^aans heel licht geconstrueerd, daar zij aleehta voor 
decoratie bestemd waren en ten doel hadden, een bepaalde 
stemming te wekken. 



Tempelruïnen uit het park van Monceau. 

Langzamerhand verdwenen de Chineesche gebouwtjes en 
de architectuur der Gothiek nam hun plaats in. Nu werden 
in zonder de ruïnen een geliefkoosde decoratie. Van den 
grootsehen Bteenen bouwval tot het nauwlijks een mans- 
hooge houten kasteeltje vonden een passende plaats in het 
park, waar zy niet zoozeer tot taak hadden door hun statigheid 
indruk te maken als wel het karakter der tafereelen te ver- 
sterken ; men streefde naar treffende, ja het gemoed schok- 
kende voorstellingen. 

De wandelaar, die zulk een tuin beschouwde, moest, behalve 
poëtisch gevoel, vooral ook sterke zenuwen bezitten met 
't oog op de contra ateerende afwisseling van scènes, welke hij 
achtereenvolgens te aanschouwen en te genieten kreeg. 

Hier genoegen en blijdschap, daar rust ea vrede, ginds 



136 DE TUINEN DER ROMANTIEK 

bewondering of schrik, elders liefelijke melancholie of heroïeke 
kracht, al deze gevoelens volgden elkaar bij 't doorwandelen 
van zulk een tuin in snel tempo op. 

Voorts ontbraken zelden standbeelden en vooral graftomben, 
urnen en andere symbolen van dood en onsterfelijkheid. 

Maar, vragen we ons nu af, welke teeder-besnaarde ziel was 
in staat, zelfs met den besten wil ter wereld, om telkens beurte- 
lings te lachen of te treuren, naar gelang de snel wisselende 
omgeving zulks eischte ? 

En bovendien — hoe te begrijpen en te verstaan, welke 
gemoedsstemming het landschap eischte of wenschte op te 
wekken ? 

Daar men dit — en terecht — gevoelde, zocht men een 
hulpmiddel en vond dit in opschriften op banken, monumenten, 
tafels en boomen. Edoch, nu koos men voor op- en inschriften 
bij voorkeur Latijnsche, aan de Komeinsche klassieken ont- 
leende verzen ! Wee dus den armen wandelaar, die geen 
Latijn verstond. 

In Engeland was een der bekendste tuinen in dit genre 
de „Stove gardens", eenmaal door Kent aangelegd. 

In Duitschland vermelden we Wörlitz bij Dessau en het 
door Göthe aangelegde park te Weimar. 

In Frankrijk zijn vooral vermeldenswaard Monceau en 
Ermenonville, waar J. J. Eousseau bij zijn vriend Marquis 
de Gerardin woonde en later op een der eilanden van dit park 
begraven werd. Laatstgenoemd park was eertijds op een 
moerassigen grond aangelegd en rijk versierd, toen het later 
naar Kousseau's wenken herschapen werd in een tuin, geheel 
volgens de beschrijving van het bekende werk des schrijvers 
„Heloise". Men vond er dus de wildernis Van Arkadië, den 
tempel der philosophie, den toren van Gabriele, enz. Lang 
heeft deze tuin zijn roem als uitnemend doordacht en afgewerkt 
gehandhaafd, daartoe heeft voorzeker ook veel bijgedragen 
de graftombe van Eousseau, waarheen duizenden ter bedevaart 
gingen. 

Een andere interessante tuin was die te Hohenheim bij 
Stuttgart, door Hertog Karl aangelegd. 

Hier was alles naar een historisch-philosophisch leidende 
gedachte ingericht. De grondidee, waarnaar het geheele plan 
zich ontwikkelde was : een landelijke kolonie, tegen de bouw- 
vallen eener Eomeinsche stad aangebouwd, te scheppen. 

Dit verklaart ons, dat men er eenerzijds een menigte ruïnen, 



DE TUINEN DEB ROMANTIEK 



aquaducten, cata- 
comben, heidens che 
begraafplaatsen met 
de pyramide van Ges- 
tiue en tempela van 
Sybille enz. vond, 
naast anderzijds 
een Zwitsersch huis, 
een melkbuis, een 
herberg, boerderij, 
herderahutten etc. 
Den overgang tus- 
sehen de twee tijd- 
perken vormden Go- 
thische bouwwer- 
ken, eremitage8 en 
dergelijke. 

Zeer langzaam 
slechts is het aan de Graftombe naar Hii^hfold. 

reactie, die natuur- 

lyk niet uitblijven kon, gelukt, de Romantische richting haren 
invloed te ontnemen en niet dan stap voor stap wonnen de gezon- 
dere ideeën van den landschapstijl meer veld. Zoolang trouwens 



138 DE TUINEN DER ROMANTIEK 

poëtische naturen op de tuinkunst invloed willen uitoefenen of 
teer-besnaarde zielen den tuinarchitect met raad en daad 
willen ter zijde staan, zoolang zal men alle kans beloopen min 
of meer in het Eomantische vaarwater verzeild te raken. 
De Eomantische richting is en blijft nu eenmaal een gevaarlijke 
klip voor elke strenge kunstontwikkeling, ook op het gebied 
der tuinkunst. Onze hedendaagsche moderne stijl, die nog 
met jeugdige kracht het oude vernietigt, om met vaste hand 
naar andere princiepe weer op te bouwen^ zal te zijner tijd den 
invloed der oude Eomantiek ondervinden. 

Geheel in den geest der Eomantiek werkt ook de in onze 
dagen nog telkens schuchter aankloppende zoogenaamde 
„nieuwe aesthetische tuinstijl", die wezenlijk niets anders is 
dan de hiervoor weergegeven ideeën van Chambers en Hirsch- 
feld, uitgezonderd de verschillende gebouwtjes. Deze ins- 
gelijks met een poëtisch waas overdekte nieuwe, overoude 
stijl, biedt voor den kenner van het Eomantische tijdvak zoo 
weinig nieuws, dat we hem kalm een vreedzaam einde kunnen 
gunnen. Hij is ontstaan uit de overtuiging, dat de landschap- 
stijl zich overleefd had en is feitelijk reeds bezweken in de 
stormen,^ die den landschapstijl bedreigden. Slechts in 
tijden van rust en vrede dreigt gevaar door de vriendschaps- 
betuigingen der Poëzie aan het adres der tuinkunst. 

Yan meer beteekenis is of was de op de meest volhardende 
wijze door den vroegeren docent aan de Dahlemer Eijkstuin- 
bouwschool, W. Lange, verdedigde „biologische tuinstijl", een 
op combinatie van natuurwetenschap en poëzie gegrondveste 
richting, die hij in zijn „Gartengestaltung der Neuzeit" heeft 
omschreven. 

Door de onderzoekingen van A. von Humboldt zijn we nader 
met de plantengeografie en -biologie bekend geworden. Wij weten 
nu, dat sommige plantengeslachten gemeenschappelijk bij elkaar 
leven, waardoor zich zekere groepen, zoogenaamde „planten- 
gemeenschappen" laten vormen ; zoo onderscheiden we b.v. 
de flora van 't dennenbosch, die der bergen, der duinen, enz. 

Lange wil nu den tuin met dergelijke groepen bevolken. 
Ten einde eentonigheid te vermijden wil hij ook exotische 
planten opnemen, wat hij noemt den aesthetischen en formalen 
indruk van het landschap verhoogen. Om nog grootere afwis- 
seling te bekomen zet hij in de groepen de volgens zijn meening 
het best in de lijst van elke formatie passende hutjes en huisjes. 
Xu zou dit alles nog beslist onvoldoende zijn, om hierop een 



DË TUINFN DER ROMANTIEK 139 

nieuwe ideale richting in de tuinkunst te scheppen, daarom 
roept h\j physionomisch-aesthetische ideeën te hulp. Is nn 
een dergelijke tuin afgewerkt, dan hebben wij aJs beschouwers 
aan de volgende eischen te voldoen : we moeten den tuin met 
't oog van een kunstenaar beschouwen, de details wetenschap- 
pelijk begrijpen en ten slotte met de individuen, die aan 't land- 
schap z'n karakter geven, de planten dus, meeleven en ons in 
hun levensomstandigheden verdiepen. 

Een aanhanger dezer richting liet me eens een naar deze 
regelen afgewerkten biologischen stadstuin van grooten omvang 
zien. Op mijn vraag, of de goede burgers der stad nu ook de 
bedoeling konden vatten, bleek me, dat alles netjes in een 
gids omschreven was, waardoor elke bezoeker in de gelegenheid 
gesteld werd, iets van dit geniale derailleeren op 't gebied der 
tuinkunst te begrijpen. 

Dergelijke tuinen worden door hun voorstanders ook wel 
„natuurtuin" genoemd. 

Het behoort nu eenmaal tot de onmogelijkheden, de botaniek 
als uitgangspunt en basisvoorden tuinaanleg te gebruiken. Alle 
mogelijke sehoone omschrijvingen en poëtische gedachten kun- 
nen ons hier niets helpen, een zoodanige richting is ten eenen- 
male, in volle tegenspraak met elke gezonde kunstopvatting. 



140 AMERIKA RN JAPAV 



X. AMERIKA EN JAPAN. 



In een kort hoofdstuk wensch ik de aandacht te vestigen 
op twee volken, wier invloed zich ook op Europa's tuinkunst 
niet onbelangrijk heeft doen gelden. 

Natuurlijk ligt het niet in de bedoeling over de historische 
ontwikkeling van Amerika's tuinen te spreken, veeleer wensch 
ik hier te wijzen op de vooral belangrijke „parkpolitiek" der 
Vereenigde Staten, welk stelsel ook in de cultuurstaten van 
Europa ernstig de aandacht getrokken heeft. 

De bijna fabelachtige aangroei der groote steden en de even 
snel toenemende bloei der industrie hebben zich jaren lang 
in geheel eenzijdige richting ontwikkeld. Al vrij spoedig stond 
men in I^Toord-Amerika, waar deze groei gewoonweg met alle 
berekeningen spot, voor het moeielijk probleem : Wat moet 
een stadsbestuur doen, om aan de rechtmatige eischen der 
bevolking betreffende gezondheid en lichamelijk welzijn 
tegemoet te komen ? 

Ongetwijfeld opende zich hier voor den tuinarchitect een 
arbeidsveld van groote beteekenis, de inderdaad zware taak 
om het weinige natuurschoon en natuurgenot, dat uit den aard 
der zaak een volkrijke handels- of industriestad bieden kè,n, 
zoo practisch en aesthetisch mogelijk te verdeden en te rang- 
schikken. Daarbij legt ook de hygiënische zijde van het 
vraagstuk heel wat gewicht in de schaal. 

In Amerika nu heeft men 't belangrijke van dit vraagstuk 
het eerst ingezien en aan de oplossing daarvan met veel talent- 
en groote energie gearbeid. 

Ontwikkelden zich in Europa, eenige steden in industrie- 



AMERIKA EN JAPAN 141 

centra uitgezonderd, de steden sleehts in den loop der eeuwen 
tot wereldsteden, in Amerika ia dit anders. Daar zyn alle 
voomanie st«den nog betrekkelyk jong en in korten t^jd door 
ongelooflük snelle uitbreiding tot wereldsteden aangegroeid. 
Houden we deze omstandigheid in 't oog, dan begrijpen we 
ook, dat het mogelijk was, al vrij spoedig bij belangrijke 
toename van de bevolking eener plaats, een plan te ontwerpen, 
waarnaar het bestaande gedeelte gewyzigd en de nieuwe wijken 
aangelegd moesten worden, en kon dan ook bij dit ontwerp 
aan de parkpolitiek van het begin af een zij 't ook beseheiden 
plaats worden ingeruimd. 

Zoo ontwierp b.v, William Penn in 1682 het plan voor 
Philadelphia, l'Enfant op 't einde der 19* eeuw dat voor 
Washington. Groote steden hadden, even als in Engeland 
een stadspark, doeh verder ging men toen nog niet. 



Gedeelte van het Centraal park te New-York. 

Te New-York b.v. lag in het hart der stad het ;U0 H.A, 
groote Centraalpark. De ontwerper van dit park is Fred. 
Law. Olmsted, een der bekendste tuinareliitecten van Amerika 
en leerling van den eveneens bekenden Downing. Ook het 
aan schoone natuurtafereelen zoo rijke Frankhn-park te Boston 
is zijn werk. 

Oimsteds ideaal bleven altijd de parken der Engelsche groote 
steden, maar hij ging nog een stap verder en liet in het 
park groote grasvlakten vrij voor spel en sportterrein. 

De- meest begaafde van Oimsteds leertingen was Charles 
Elliot, die op den door zyn leermeester ingeslagen weg voort- 



142 AMERIKA EN JAPAN 

ging en met Olmsted Jr. de schepper der Amerikaansche 
Parkpolitiek moet genoemd worden. 

Hij vereenigde de verschillende parken van Boston door 
avenue's tot één harmonisch geheel. Zijn ideaal was, al 
deze parken, avenue's, squares, speelplaatsen, enz., tot een 
over de geheele stad en haar naaste omgeving zoo gelijkmatig 
mogelijk verdeeld parksysteem te herscheppen. 

Zijn grootste werk is het in 1812 ontworpen plan voor de 
stad Boston en omliggende kleinere steden, dit omvat een 
oppervlakte van niet minder dan 400 K.M^. Hij wist de 
betrokken autoriteiten en invloedrijke mannen zóó voor dit 
plan te interesseeren, dat binnen 20 jaar -j- 35 millioen dollar 
door de parkcommissies besteed werd voor de uitvoering van 
zijn grootsch ontwerp. 

Andere groote steden als St. Louis, Baltimore, Philadelphia, 
volgden weldra het voorbeeld van Boston en ten slotte werd 
ook voor Chicago een volledig parksysteem ontworpen. 

Dit verëischt een eenigszins nadere bespreking, ag-ngezien 
het wel het meest doordachte plan is, een plan, dat ge- 
heel voldoet aan de meest mogelijke, ook sociale eischeUy 
die redelijkerwijze gesteld mogen worden. Men kan gerust 
zeggen, en wel om het bij uitstek practische en doelmatige^ 
dat geheel dit plan tot in zijn kleinste onderdeden be- 
heerscht, dat het een geheel nieuwen vorm vertoont en als 
een belangrijke schrede voorwaarts in de goede richting moet 
aangemerkt worden. 

In 1899 werd de eerste groote parkcommissie in het leven 
geroepen, die tot taak had de reeds bestaande parken der 
stad door toevoeging van nieuwe tot een aaneensluitend geheel 
te hervormen. Tevens was haar streven, een zoo groot mogelijk 
aantal practische speel- en sportplaatsen te scheppen, natuur- 
lijk zooveel mogelijk door de geheele stad verspreid ; in den 
loop van een ^j^ental jaren werd alleen voor dit doel 10 millioen 
dollar besteed. Men telt dan ook in Chicago niet minder dan 
een 60-tal van deze ontspannings terreinen van gemiddeld 
4 H.A. groot en deze speelplaatsen zijn in één woord ideaal. 
Men vindt op dié door schaduwrijk geboomte omgeven gras- 
vlakten terreinen, bestemd voor voetbal, lawntennis, korfbal ; 
deze gedeelten worden 's winters in ijsbanen herschapen ; ver- 
der treft men er plaatsen aan voor gy mnastische oefeningen voor 
ouderen, jongeren en kinderen, rijkelijk van de benoodigde 
toestellen voorzien. Ook zijn er gedeelten, bestemd voor 



AMERIKA EN JAPAN 



144 AMERIKA EN JAPAN 

liet vrije spel der kinderen, waar tevens een ondiep waterbassin 
gelegenheid tot baden biedt; een speeltuin met schommels, 
wippen en tal van vermakelijkheden ontbreekt geenszins, 
evenmin als een door banken omgeven zandterrein voor 
de kleintjes. Het prachtige en luxe ingerichte sociteits- 
gebouw en de eenvoudige melkkiosk geven gelegenheid zich 
tegen matigen prijs alle gewenschte ververschingen en ver- 
snaperingen te verschaffen. \Bij regenachtig weer bieden de 
onderscheidene zalen van het reusachtig hoofdgebouw over- 
vloedige ontspanning ; hier vindt men naast gymnastiek- 
lokaal en zalen voor feesten en voordrachten, ook een leeszaal 
en een bibliotheek, het groote restaurant zorgt voor inwen- 
dige, badinrichtingen voor uitwendige verversching. 

Deze speelplaatsen zijn nooit ledig, maar trekken altijd 
door honderden liefhebbers en bij feesten of als er tentoon- 
stellingen georganiseerd zijn, maken duizenden van deze 
schoone gelegenheid gebruik. Bijzonder vermeldenswaard is 
ook het groote waterpark aan het Michiganmeer, waar men op 
de meest doelmatige en minst kostbare wijze een prachtige 
gelegenheid voor watersport wist te scheppen. 

Gymnastiekzalen en sportterreinen staan onder toezicht 
van instructeurs, die tijdens de zomermaanden tevens de 
noodige lessen geven. Een eigen politiecorps handhaaft de 
orde. Bijzonder talrijk zijn de badgelegenheden, buiten en 
in badhuizen j zwemcostuum, zeep, etc. wordt gratis ver- 
strekt. Voor 't eigen electrisch bedrijf, verwarming, in één 
woord, voor al het benoodigde zorgt eenig en alleen de park- 
commissie. 

Behalve deze openbare speelplaatsen zijn er natuurlijk ook 
verscheidene uitgestrekte parken, waarin monumentale bronnen 
en andere kunstwerken staan, waar musea en kassen met 
zeldzame planten vrij toegankelijk zijn. Hier vinden dus 
zoowel lichaam als geest van den eenvoudigen burger ont- 
spanning en verfrissching. 

Werpen we nu een blik op het vasteland van Europa, dan 
valt al spoedig te bespeuren, dat het Amerikaansche voorbeeld 
niet geheel zonder uitwerking gebleven is, al moeten we 
ronduit verklaren, dat de vooruitgang zich nog binnen beschei- 
den grenzen beweegt. In elk geval heeft men leeren inzien, 
dat het gebiedend noodzakelijk is, aan dit vraagstuk, ook 
van sociale zijde van groote beteekenis, de noodige aandacht 
te schenken, zoodat men dan ook bij het ontwerpen van 



AMERIKA EN JAPAK 



ScHAUM, Gtichieil. Tuink. 



14(5 AMERIKA EN JAPAN 

toekomstplannen voor den uitbouw der groote steden aan het 
parksysteem eenige plaats inruimt. Aangezien dit werk 
veelal echter aan architecten toevertrouwd wordt, die betref- 
fende dit speciale onderdeel het advies van den tuinarchitect 
meenen te kunnen ontberen, is het resultaat doorgaans niet 
juist schitterend te noemen. Dit bewijst ons o. a. een der 
grootste Duitsche steden, waar een heir van architecten 
ondanks groote offers niet in staat bleek een doelmatig stads- 
park volgens moderne eischen te scheppen en waar men ten 
slotte genoodzaakt was het werk aan de handen van een 
bekwaam tuinarchitect toe te vertrouwen. 

Doorgaans kan men zich nog maar heel moeielijk van 
het oude stelsel losmaken en houdt men te veel vast aan 
de idee, dat een park in de allereerste plaats mooi zijn moet 
en verschillende aantrekkelijkheden dient te bevatten, zooals 
de tegenwoordig veel in zwang zijnde bijzondere gedeelten 
voor rozen, rhododendrons, vaste planten, enz., kortweg, 
een park moet iets praesteeren en representeeren. 

Maar de groote vraag, die bij dit alles geheel over 't hoofd 
gezien wordt, is deze : eischt het volk, eischen de bezoekers 
dit alles ? Immers neen. De wandelaar zoekt in het park 
gelegenheid voor zijn dagelijksche wandeling, de liefhebbers 
van sport zoeken er diverse terreinen, geschikt voor hun 
ontspanning, de jeugd ruimte voor vrije beweging en spel. 
Voor dit doel houde men groote grasvlakten open, bij doel- 
matige behandeling zal het gras minder lijden dan men wellicht 
veronderstelt. 

Wordt dit alles bij den aanleg van een park zoo goed moge- 
lijk ingericht en ten slotte ook de schoonheid niet geheel 
uit 't oog verloren, dan zal men komen tot een practischen 
en goeden aanleg. 

Doch niet alleen de millioenen steden, neen, iedere stad, die 
groeit dient, met 't oog op de gestadige uitbreiding van heden 
en in de toekomst, aan een goed doordachte parkpolitiek 
de volle aandacht te - schenken. Uitstel van deze zaak 
schept tal van moeielijkheden, als de steeds stijgende waarde 
van den grond, het toenemende gebrek aan geschikte en doel- 
matige terreinen, terwijl ieder jaar uitstel de kans geringer 
maakt, dat men een harmonisch aaneensluitend geheel, een 
goed doordacht en doeltreffend parksysteem zal verkrijgen. 
Snel besluiten en doortastend handelen is hier dus de zaak. 

Wellicht zal menig lezer opmerken, dat 't hier, in een 



AMERIKA EN JAPAN 147 

historische schets, niet de plaats is een dergelijk vraagstuk te 
bespreken. Ik wensch hierbij echter met vollen nadruk te 
verklaren, dat het Amerikaansche parksysteem in de geschie- 
denis der tuinkunst een historisch feit van groote beteekenis is. 
't Geldt hier toch de oplossing van een zuiver sociale kwestie, 
voor iederen burger van groot belang. Na langdurige worste- 
ling tot helderheid gekomen, gaat dit nieuwe systeem een 
schoone toekomst tegemoet en wordt den tuinarchitect 
hierdoor in deze richting een ruim veld voor goed en nuttig 
werk geopend. Al ontbreken in ons vaderland doorgaans de 
millioenen dollars, veel is reeds bereikt, wanneer bij bestuur- 
ders en inwoners der verschillende grootere gemeenten voor 
dit belangrijke werk belangstelling wordt gewekt en gaande 
gehouden. Spoedig zal, bij gedeeltelijke verwezenlijking 
reeds, de doelmatigheid blijken en tot verderen voortgang 
aanzetten; dan zal ook de ondervinding leeren, dat met 
goeden wil en weinig middelen reeds veel goeds en nuttigs 
kan bereikt worden. 

De langzaam en gestadig toenemende overbevolking der 
groote steden en de daarmee gepaard gaande ontvolking van 
het platte land hebben aanleiding gegeven tot een nieuwe 
beweging, wier ideaal de tuinstad is. Hieronder verstaan 
we een huizenkolonie, door een ondernemer of een maat- 
schappij gebouwd en geëxploiteerd met het doel, het terrein 
tegen matigen prijs te verhuren. Op die manier wordt grond- 
speculatie tegengegaan en voorzien in de groote vraag naar 
goedkoope en gezonde huisvesting. De idee der tuinstad is 
niet nieuw. Terloops zij hier opgemerkt, dat men deze instel- 
ling niet moet verwarren met de villawijken in de nabijheid 
der groote steden, te meer daar deze villa's immers door- 
gaans op speculatie gebouwd zijn. 

Eeeds lang geleden besloten in Engeland eenige groote 
fabrikanten, gedreven door den woningnood van hun onder- 
geschikten, eigen huizenkolonies voor de ambtenaren en 
arbeiders te stichten. Aanvankelijk mogen hierbij philan- 
tropische overwegingen een woordje meegesproken hebben, 
later was dit zeker minder het geval. 

Zoo ontstond in 1887 op initiatief van den fabrikant Lever 
in de nabijheid van Liverpool de tuinstad Port Sunlight, 
die geroemd werd om haar bij uitstek sociale en hygiënische 
inrichting; ze telt meer dan 4000 inwoners in ongeveer 
1000 woningen. 

10* 



AMERIKA EN JAPAN 



Uit de tuinstad Bournvillp. 

De tuinstad Boumville werd reeds in 1879 door den fabri- 
kant Cadbury bij Birminghara gesticht, waar niet alleen 
arbeiders zijner groote cacaofabriek, maar ook, en wel ongeveer 
voor dë hfilft, de huizen bewoond waren door particulieren. 
Hier bespeuren we dus reeds den overgang van de arbeiders- 
kolonie naar de villakolonie der kleine burgerij. 

Spoe<lig werd het doelmatige der tuinsteden algemeen 
ingezien en vormde zich een maatschappij, de Garden City 
Company, die de meer bekende en schoone tuinstad Letch- 
worth, ongeveer 50 K.M. buiten Londen, heeft aangelegd. 
Voor bijna 20 miDioen gulden kocht men een terrein aan, 
1550 H.A. groot, een derde gedeelte van dezen grond be- 
stemde men voor bouwterrein, terwyl het overblijvende voor 
akkers, vruchten- en moestuinen gereserveerd bleef. Alles, 
huis en tuin, wordt in erfpacht afgestaan. In dezen geest 
arbeidt men in Engeland voort. 

Tuinstadmaatsehappijen in Frankryk, België, Zweden, 
Holland en Eusland kunnen tot nog toe op minder groot 
succes wijzen. In ons land vindt men tuindorpen b.v. nabij 



AMERIKA EN JAPAN 149 

Hengelo ,,'t Lansink", bij Enschede ,,Pathmo8" etc, terwijl 
dit jaar (1915) de heerlijkheid „Stecksel" in N. -Brabant door 
een maatschappij is aangekocht om er een tuinstad te stichten. 
Anders is dit in Zwitserland, maar vooral in Amerika en 
Duitschland. In laatstgenoemd rijk bestaan reeds ver- 
scheidene tuinsteden voor fabrieksarbeiders ; 't meest bekend 
is voorzeker Altenhof voor de werklieden der firma Krupp te 
Essen, alsmede Hellerau bij Dresden. Andere tuinsteden 
danken hun ontstaan aan groote terxeinmaatschappijen, die 
aan ambtenaren en burgers tegen matigen prijs bouwterrein 
afstaan. Een voorbeeld hiervan levert ons de tuinstad 
Frohnau bij Berlijn : hier heeft de maatschappij een dennen- 
bosch aangekocht, een regelmatige parkaanleg vormt het 
centrum, waaromheen gemeentehuis, postkantoor enz. gegroe- 
peerd zijn, speelplaatsen, sportterreinen en dergelijke zijn 
over het geheel verspreid. Voor bestrating, kanalisatie, 
waterleiding, electriciteit enz. heeft men gezorgd, vóór tot den 
verkoop der onderscheidene perceelen overgegaan werd. 

De moderne tuinstad is een kolonie van vermogenden en 
arbeiders. Kleinere tuinen wisselen af met villa's, fabrieken,, 
pleinen, sportterreinen, bosschages, open velden, enz., alles 
zoo doelmatig mogelijk gerangschikt : elk gezin heeft zijn 
eigen huis met tuin. Financieele terreinspeculatie is totaal 
buitengesloten, het doel is en blijft enkel den bewoners in de 
gelegenheid te stellen ver van de ongezonde fabriekslucht en 
de onzuivere stadslucht het heerlijke buitenleven te genieten. 

Verder op de tuinstadbeweging in te gaan laat de omvang 
van deze schets niet toe, we volstaan dus met te verwijzen 
naar de reeds omvangrijke literatuur over dit onderwerp. 

Een inrichting, in zekeren zin concurreerend met de tuin- 
stad, eenigszins in gelijken geest werkend, hoewel minder 
royaal uitgevoerd, vormen de woningbouwvereenigingen. 
Vooral ook in ons vaderland treffen we ze veelvuldig aan en 
helpen ze krachtig mee in de bestrijding van den hier en daar 
heerschenden woningnood, 't Hoofddoel dezer vereenigingen is 
te arbeiden aan de verbetering der volkshuisvesting en dit 
doel trachten ze te bereiken door het bouwen van hygiënisch 
en practisch ingerichte woningen, vooral tegen matigen huur- 
prijs, zoodat deze de financieele draagkracht van den kleinen man 
niet te boven gaat. Dat bij dergelijke woninggroepen speelplaat- 
sen, enz. in een wezenlijke behoefte voorzien, spreekt van zelf. 



150 AMERIKA EN JAPAN 

Japan. 

HaaBt in geen land ter wereld staat de tuinkunst op zulk 
een hoogen trap van bloei en is de liefhebberij voor planten 
en bloemen zoo groot en zoo algemeen als in Japan, 't Feit, 
dat ook bijna geen rijt op aarde met zulk een heerlijken planten- 
schat getooid is, verklskart ons dit verschijnsel eenigszins, 
De tuinkunst der Japanners, oudtijds uit China ingevoerd, 
dient gerangschikt te worden onder den hiervoor reeds uit- 
voerig beschreven „Romantischen styl" en staat eenerzijds 
met het karakteristieke Japansche landschap, anderzijds met 
de religie van dit volk in zeer nauw verband. 

Velen onzer lezers hebben alliclit op de een of andere ten- 
toonstelling der laatste jaren een Japanschen theetuin gezien, 
aangezien deze voor de bezoekers een aantrekkingspunt 
vormde en derhalve op geen tentoonstelling mocht ontbreken. 
Deze door Japansche tuinkunstenaars aangelegde tuinen 
geven, zij 't ook een eenigszins eenzijdig beeld van den Japan- 
schen tuin in 't algemeen. 



Elk Japanner iieeft bij zijn huis een tnin, en of men nu 
wandelt in een grootsch villapark of in het enkele vierkante 
meters groote tuintje van den kleinen burgerman, alles ademt 



AMERIKA EN JAPAN 151 

denzelfden echt-Japanschen geest. Een keur van schitterende 
bloemen en dwergboompjes en -heesters ontbreken nooit, en 
waar de beschikbare ruimte het maar even toelaat, beproeft 
men een landBchapsbeeld te scheppen, en wel een geidealiseerd 
landschap, zooals de schilder het op zijn doek toovert. Verder 
ontbreekt schynbaar eenig leidend motief en is alles er op 
gericht zoo pittoresk en zoo veelzijdig mogelijk te zijn. 

In dergelijke tuinen behooren rotsgroepen, vijvers en 
beekjes; phantastische bruggen of steenen platen vormen 
een natuurlijke overgang ; de woudformatie wordt vervangen 
door groepen kleinere heesters, vooral Ehododendron en 
Azalea, en overal door den ganschen tuin heen schitteren in de 
fraaiste kleuren heerlijke bloomen. 

De grootere tuinen zijn e?n herhaling der kleinere, slechts 
met dit onderscheid, 
dat men hier ook 
grootere boom en 
aantreft, voorts uit- 
gestrekte vijvers, 
watervallen en tal 
van tempels en ki- 
osken. Een rust- 
punt voor 't oog 
zoekt men in den 
Japanschen tuin te- 
vergeefs, doch tel- 
kens en telkens weer 
valt het ons op, hoe 
men hier op schran- 
dere wijze verschil- 
lende tafereeltjes 
naast elkaar wist te 
rangschikken. Veel 
komt ons vreemd 
voor en wekt onze 
bijzondere belang- 
stelling, zoo b.v. de 
vorm der gebouwen 
en -.bruggen, alsook 
de verschillende 

plantensoorten. Theehuis in ^n .Tapansehen tuin. 

Overzien wij den 



352 AMERIKA EN JAPAN 

geheek'H aanleg, zoo echynt in deze naast elkaar geplaatste en 
in elkaar overgaande scènes geen plan, geen orde of regel te 
heerschen, tot wij ten slott* toch gevoelen, dat er wel terdege 
met een zeker overleg gewerkt is, al zijn we niet in staat 
den gedaclitengang te volgen, die den ontwerper geleid heeft. 
De poëzie, aeathetiek, ethiek, die hier mede aan 't woord 
waren, zyn echt Japansch en ganscb verschillend van de 
eischen, ^die wij gewoon zijn aan een kunstwerk te stellen. 
Al direct treft het ons, hoe juist de Japanner de biologische 
wetten bij het beplanten der tuinen opvolgt ; hier is elke 
fout buitengesloten. Zelfs elk gebouw, iedere brug of vyver 
ontvangt zijn voor hem typische om planting, immers, 
ieder tooneel in den tuin, ja elke boom of bloem heeft den 
Japa,nner iets te zeggen en deze poëtische voorstelling, aan de 
Romantiek zoo eigen, heeft bij dit volk in den loop der eeuwen 
vaste vormen aangenomen. Het is ontwijfelbaar zeker, 
dat ook de Japansche tuin zijn historie en zijn ontwikkelinge- 
perioden heeft, die ons echter vrijwel onbekend gebleven zijn; 
wij moeten dus, daar ons slechts het resultaat dier historische 
ontwikkeling ter beschouwing overblyft, van het vellen van 
een juist oordeel afzien. 



AMERIKA EN JAPAN 153 

Doch dit staat voor ons vast, dat de Japansche tuinarchitect, 
het blijkt ons toch uit geheel zijn werk, vertrouwd is met de 
geheimen der natuur van zijn land, vertrouwd ook met den 
geest van zijn volk, zoodat het hem gemakkelijk valt te bere- 
kenen, welke gevoelens, welke aandoeningen de beschouwing 
van een tafereel, een groepenformatie bij zijn landgenooten 
zal wekken. 

Een Japanschen tuin moet men derhalve niet enkel zien, 
maar ook begrijpen. Wie zijn poëtische taal niet verstaat, 
zijn biologische lessen niet begrijpt, kan hem onmogelijk 
doelmatig of mooi vinden. 

't Ligt niet in onze bedoeling op de heidensche mysteriën 
van het Fengshui, die de Japanners bij 't ontwerpen van 
hun tuinen in toepassing brengen, nader in te gaan, terloops 
zij slechts opgemerkt7^at volgens hun meening al het aardsche 
a. h. w. een spiegelbeeld van het hemelsche is, beide worden 
door dezelfde wetten beheerscht. Naar deze en meer derge- 
lijke regelen rangschikt de tuinkunstenaar alles in zijn tuin. 
Wat ons dus vaak geheel doelloos zal schijnen, geldt voor 
hem als wet. 

Men heeft beproefd den Japanschen tuin ook in Europa 
in te voeren, vandaar dat we meenden er ook iets over te 
moeten meededen. 

Doch laten de Japanners gerust hun tuinen behouden, voor 
ons zullen ze altijd vreemdelingen blijven. 



154 DE MODERNE TUIN 



XI. DE MODERNE TUIN. 



PARTICULIERE TUINEN. 

Over den modernen tuin is uit den aard der zaak weinig 
historisch -belangrijks te zeggen ; toch verdient hij onze 
bijzondere belangstelling, omdat hij als het resultaat van het 
streven en de ontwikkeling der tuinkunst mag beschouwd 
worden. 

Waar we nog aan het begin der periode staan, waarin de 
moderne tuin de plaats van den landschapstuin gaat innemen, 
is de toestand nog niet voldoende te overzien, is de stijl nog 
niet volkomen vast te omlijnen en zullen we dus meermalen 
genoodzaakt zijn, den tot nu toe gevolgden historischen weg 
te verlaten, om meer door technische beschouwingen den 
ontwikkelingsgang nader te omschrijven, de nagestreefde 
idealen na te speuren. 

De eerste te beantwoorden vraag is : ,,wat was aanleiding, 
dat men den landschapstijl vrijwel plotseling en haast alge- 
meen verlaten heeft V\ Zooals bij elke belangrijke verande- 
ring in de kunst in 't algemeen, liggen ook hier de redenen niet 
aan de oppervlakte ; men mag enkele uiterlijke oorzaken 
kunnen vaststellen, de hoofdreden ligt doorgaans in de ver- 
andering van 't denken en voelen der natiën, of in kortere 
woorden gezegd, een nieuwe tijdgeest eischt nieuwe vormen ; 
het tijdperk van stoom en electriciteit stelt zich met de vormen 
der Romantiek niet tevreden. 



DE MODERNE TUIN 155 

De bouwkunst, de kunst dus die aan de door ons behandelde 
liet nauwst verwant is, verliet den weg der stijlnamakerij 
en bouwde, aansluitend aan de oude tradities, huizen, die in 
de eerste plaats doelmatig waren ; zij gebruikte uit vroegere 
perioden alles, wat dit doel bevorderde en schiep zoodoende 
een nieuwen, den modernen stijl. De landschapstijl nu vol- 
deed niet aan de eischen der doelmatigheid : een miniatuur- 
landschap kan onmogelijk harmonieeren met het moderne huis 
en zoodra de architectuur haar eischen ook ging stellen aan de 
onmiddellijke omgeving van het huis, moest met den ouden 
sleur gebroken worden en — schuchter waagde de gehoorzame 
tuinkunst zich op nieuwe banen. 

Beschouwen we nu in de eerste plaats den kleinen huistuin 
der burgers. Deze kleine tuin is altijd, • behalve tijdens de 
heerschappij van den landschapstijl, formaal of geometrisch 
geweest en op de dorpen zelfs zonder onderbreking geometrisch 
gebleven, want de eenvoudige dorpsbewoner, die vooral een 
practisch-bruikbaren tuin wilde hebben, bleef van de heer- 
schappij der Romantiek gevrijwaard. Deze dorpstuin werd 
thans weer het onderwerp der belangstelling en vormde de 
basis voor de ontwikkeling van den kleinen modernen tuin. 

Beide zijn eenvoudig, praktisch en kleurenrijk. De kleine 
tuin in den nieuwen stijl is geometrisch en zooveel mogelijk 
symmetrisch aangelegd, de rechte lijn en de cirkel be- 
heerschen de indeeling, lijnen die volkomen in de behoefte 
aan de gewenschte orde voorzien. De tuin zelf is door een 
stevig hek of een heining geheel omsloten, terwijl de paden 
smal, maar goed met zand en grind bestrooid zijn. De be- 
planting bestaat hoofdzakelijk uit de lievelingen onder de 
bloeiende heesters, rozen, bolgewassen en zomerbloemen, 
ook de een of andere bijzonder gewaardeerde artsenij- of 
keukenplant vindt een bescheiden plekje. Een door bloem - 
rabatten afgesloten gedeelte vormt den groentetuin, of soms 
in plaats daarvan een gedeelte, voor bessencultuur bestemd. 
Bijzonder typisch voor het geheel is de keus der bloemplanten, 
die in bonte mengeling het hoofdsieraad van den tuin uit- 
maken ; op weinige uitzonderingen na, als Dahlia's en 
Begonia's, zijn het meest winterharde soorten, de kleuren 
moeten helder en sprekend zijn en liefst onderling zoo sterk 
contrasteerend mogelijk naast elkaar geplaatst worden. De 
vorm der bloemplanten is bij voorkeur compact en stijl sym- 
metrisch. De meest gewilde soorten varieeren in de onder- 



156 DE MODERNE TUIN 

scheidene landstreken, zoodat een blik in een dergelijken 
tuin der omgeving opheldering geeft omtrent hetgeen het 
meest in den smaak valt. 

Zelden ontbreekt een prieel, veelal minder schoon dan 
doelmatig, een glaskogel op een helder geverfden paal en 
groene, wit gepunte rozenstokken behooren tot de onmisbare 
bestanddeelen. Is de tuin niet al te klein, dan vindt men 
er stellig ook een grooteren boom, waaronder tafel en bank 
of stoelen ; een enkele maal ziet men als afscheiding tusschen 
bloemen- en groentetuin of boomgaard een loofgang. Tegen 
het huis treft men doorgaans platte perzik, peer, moerbei of 
wingerd aan. 

De dorpstuin biedt gelegenheid de meest verschillende 
plantensoorten op een betrekkelijk kleine oppervlakte te 
vereenigen en te rangschikken. i)e doelmatige inrichting 
van dezen tuin verklaart ons voldoende, dat hij voor den 
kleinen huistuin als model gekozen wordt. Men behoeft 
slechts weinig te veranderen, naar gelang van den smaak des 
eigenaars, om den meest doelmatigen en karakteristieken tuin 
te vormen. Deze geometrische tuin, dien reeds Grieken en 
Eomeinen kenden, is wederom in eere en in zijn oude rechten 
hersteld en tot modernen, geometrischen huistuin gepromo- 
veerd. 

Iets anders is het met den langs de straten der steden 
gelegen voortuin ; hierover toch loopen de meeningen der tuin- 
architecten zeer uiteen. Voorloopig laat men het den ont- 
werper van het straatbeeld of den gemeente-architect ter 
beoordeeling over, of hij het wenschelijk acht, al of niet voor- 
tuinen te projecteeren, want in tegenstelling met vroeger 
rekent men thans den voortuin niet zoozeer te behooren bij 
het huis als wel bij de straat. 

Dit verschil in opvatting is zeker niet van belang ontbloot, 
want de voortuin, hij moge dan ook al privaat bezit zijn, 
levert den eigenaar een minimum genot, terwijl de onder- 
houdskosten nog al hoog zijn. Is de straat breed en heeft 
men over voldoende ruimte te beschikken, dan verdient het 
aanbeveling den tuin achter het huis ten koste van den voor- 
tuin te vergrooten, een smalle voortuin zal doorgaans in 
't geheel niet voldoen. Men komt ten slotte tot de eind- 
conclusie, dat óf de voortuin privaateigendom is en dan zij hij 
groot genoeg en wordt het verder den eigenaar overgelaten 
hem naar eigen wensch en smaak aan te leggen ; óf de voortuin 



DE MODERNE TUIN 157 

is publiek terrein en dient tot verhooging der schoonheid van 
het straatbeeld. In dit geval moeten de voortuinen der 
gehèele straat een aaneensluitend geheel uitmaken : zij 
vormen dan een groenen band langs de huizen, versierd met 
enkele heesters en bloemen. Soms zijn het slechts breede 
grasbanden. Deze laatste voortuinen, die men vooral in 
Engeland veelvuldig aantreft, worden onderling in 't geheel 
niet en aan de straatzijde slechts door een klein hek afgesloten. 

In de villakolonies en overal waar de voortuin groot ge- 
noeg blijven kan, wordt hij eenvoudig, in geometrischen 
stijl aangelegd. De oude, stevige ijzeren hekken hebben plaats 
gemaakt voor eenvoudige, houten hekjes en bij onvoldoende 
ruimte ziet men van alle beplanting af ; nog beter zal in dit 
geval een heldere grindvlakte, eventueel met kuipplanten, 
voldoen. Balkonbeplanting en vensterkastjes voorzien in de 
inoodige bloemenversiering. 

! Een geheel bijzonder genre vormen de terrastuinen, dit 
zijn ongeveer 12 M. breede, zachtglooiende grasvlakten, 
islechts onderbroken door de trappen, die van de straat naar 
^ de huisdeur leiden ; langs het huis en langs de straat vinden 
we een smallen bloemenrand en aan weerszijden der trappen 
wordt een enkele conifeer aangebracht. Het geheel maakt 
door zijn eenvoud een voornamen indruk. Of echter deze 
methode bij veelvuldige aanwending voldoen zal, wagen we 
te betwijfelen ; ook in de eenvoud kan men te ver gaan. 

Van grooter belang dan de kleine huistuin en de voortuin 
is nu de moderne architectonische huistuin. 

Wij hebben gezien, d^,t na de heerschappij van den architec- 
tonischen Barok-stijl, de landschapstijl algemeen werd 
nagevolgd. Tot dien ouderen stijl is men nu weer, wat de 
grondbeginselen betreft, teruggekeerd. De architecten waren 
op dit gebied de baanbrekers en zoo gaan we dus nu weer 
in plaats van bij de schilderkunst bij de architectuur in de leer. 
Hare wetten zijn ook de onze geworden. Dat dit niet zonder 
aanvankelijke tegenspraak der vereerders van den landschap- 
stijl gegaan is, spreekt van zelf. Nu nog hecht hier en daar 
menig tuinarchitect aan het oude. Wel waren in Engeland 
b.v., waar immers de soms zeer groote pleasureground regel- 
matig aangelegd werd, ook tijdens de heerschappij van den 
landschapstijl sommige tuinen in architectonischen stijl 
$;angelegd en had ook Lenné in Postdam enkele schoone tuinen 
in denzelfden geest ontworpen, maar navolging vond dit niet. 



158 UE MODERNE TUIN 

Eerst op ht't einde van do X9^ eeuw laten zich meerdere stem- 
men tegen den ouden stijl hooren. 

Zoo b.v. in Duitschland Schulze Naumburg, die voor den 
ouden liuistuin (Bauemgarten) ijvert. Op de tentoonstelling 
te Duseeidorf in 1904 zien we dergelijke tuinen aangelegd. 
Drie jaar later biedt de tentoonstelling t« Mannheim, behalve 
den ouden huistuin in zoogenaamden „Bi<^dermann8tiel", ook 
de kleuren tuinen van Olbrich en de architectonische tuinen 
naar de ontwerpen van Henkei en professor Langer te aan- 
schouwen. Deze trokken algemeen de aandacht en hebben 
er voorzeker niet weinig toe bijgedragen, dat men weldra in 
ruimen kring den ouden landschapstijl door den nieuwen 
of modernen stijl verving. 



TentoonatBllingstuin van Prof. l.aiiger. 1907. 

Zoo is in weinige jaren de toestand geheel veranderd en 
wofden den laatsten tijd door allé' toonaangevende architecten 
uitsluitend tuinen in architeetonischen styl aangelegd, de 
reform in den modernen huis- en woningbouw is dus vrij 
spoedig door de reform in de tuinarchitectuur gevolgd. 

Wat hebben we nn onder architeetonischen stijl te verstaan ? 
Reeds bij voorbaat zij opgemerkt, dat tuinen, zooals er vaak 
met het etiquet ■ modem bestempeld worden, tuinen met 
tenas, wandbron, bassin en pergola, liefst op een as gebouwd 
en verder hier en daar met een lief architectuurstukje opgesierd, 



DE MODERNE TUIN 159 

allerminst architectuurtuinen zijn, doch geometrische tuinen, 
vaak ondoelmatiger dan de oude landschapstuin. 

De hoofdgedachte, die aan den modernen tuin ten grondslag 
ligt, is, dat men bij den aanleg van een tuin in denzelfden 
geest moet handelen als een architect bij den bouw van een huis. 
In andere en kortere woorden gezegd : men moet de tuinkunst 
opvatten als ruimtehunsL 

In het huis wordt dé ruimte bepaald door vloer, wanden 
en zoldering ; tusschen lengte, breedte en hoogte moeten juiste 
verhoudingen bestaan, een wand moet een duidelijk, een- 
voudig vlak vertoonen. Zoo bouwen we dus, even als bij 
het huis, van den tuin eerst den ruwen bouw, de wanden. 
Deze bestaan derhalve niet uit lage, maar uit hooge heiningen, 
goed-begroeide pergola's of loofgangen, zoo noodig verhoogd 
door 't plaatsen van rijen loofboomen. Even goed als in den 
kamerwand ramen en deuren zijn, kan ook de tuin wand 
onderbroken worden, mits men slechts zorge, dat deze door- 
brekingen in een goede en juiste verhouding staan tot den 
wand en de te scheppen ruimte. 

Men kan een of meer ruimten naast, elkaar aanleggen, 
alles even goed berekend als de kamers van een huis. Gelijk 
men nu de kamers eener woning met tapijten, meubelen, enz. 
stoffeert, evenzoo versieren we ook de tuinruimten met 
architectuurwerk, beplanting en bloemen. Het spreekt 
van zelf, dat een goed en schilderachtig arrengement eerste 
eisch is. 

We herhalen dus : dezelfde wetten, die de architectuur 
beheerschen, gelden ook voor de tuinarchitectuur, want 
moderne tuinkunst is ruimtekunst. 

Wij zien dus, dat men in hoofdzaak dezelfde eischen stelt 
als eenmaal Ie ISTótre, slechts in de details volgt men andere 
wegen. Men bouwt den architectuurtuin gewoonlijk op een 
vaste hoofdas, waarvoor het front van het woonhuis de basis 
vormt. Van deze hoofdas kunnen verscheidene zijassen 
uitgaan. Het ligt niet op onzen weg hier verder te handelen 
over de ligging van het huis, de gemeenschappelijke arbeid van 
architect en tuinarchitect, over den aanleg van wegen en 
verdere technische vraagstukken, slechts die onderdeden 
wenschen wij in 't kort te bespreken, die aan den architectuur- 
tuin zijn karakteristieke schoonheid geven. 

Huis en tuin vormen alzoo één geheel ; de harmonische 
bouw van het huis zet zich rythmisch in den tuin voort, men 



160 DE MODERNE TUIN 

woont dus evengoed in de vrije natuur als in het huis en 
eischt derhalve met recht ook daar gezellige, goed gedecoreerde 
woonvertrekken, kamers in het groen, waaraan slechts de 
zoldering ontbreekt. Vormt de architect zijn kunstwerk 
door steen op steen te voegen, de tuinarchitect kan slechts 
de architectonische hoofdlijnen vastleggen, zijn bouw- 
materiaal zijn de planten, zijn levende steenen, die de natuur 
allengs verandert. Deze verandering en haar later effect 
moet dus reeds van te voren zooveel mogelijk nauwkeurig 
berekend en afgewogen worden, alles moet in harmonie, 
zoowel onderling als met het huis zijn en blijven. 

Tot een gemakkelijke aparte behandeling der onderscheidene 
gedeelten en tot het aanbrengen der gewenschte variatie draagt 
zelfs het geringste niveauverschil van het terrein zeer veel bij. 
We noemen slechts terrassen, verdiepte gazons, stutmuurtjes 
en dergelijke. Zoo biedt het op een terras gelegen huis dit 
voordeel, dat men van uit de woonkamers een goed overzicht 
over den geheelen tuin, alsmede over eventueele vergezichten 
der omgeving heeft. 

Was bij den Eenaissancetuin veelal de ligging op heuvel 
en terrassen eisch, niet anders was dit bij den Barok-stijl, 
waar men bij voorkeur op vlakke terreinen de grootsche 
parken aanlegde, ook hier stond het paleis gewoonlijk op 
een terras, om een goed overzicht van de perspectieven te 
vergemakkelijken. W^aar zich dus de gelegenheid biedt, 
zonder te veel kosten terrassen om het huis te bouwen, zal 
men er gaarne gebruik van maken. 

Enkele opmerkingen over tuinmeubels en andere kleine 
architectuurstukken. Tafels en rustbanken moeten stevig, 
doelmatig en gemakkelijk vervoerbaar zijn ; bijna altijd zijn 
ze van hout en geverfd, de kleur behoeft volstrekt niet 
altijd wit te zijn, elke andere kleur, die goed met de omgeving 
harmonieert, is bruikbaar. Vaststaande banken moeten 
vooral solied gebouwd worden, natuurlijk zonder dat daarbij 
de doelmatigheid uit 't oog verloren wordt. Dus geen deco- 
ratiestukken, die practisch onbruikbaar zijn. 

Het prieel, uit geverfd latwerk bestaande, is tegenwoordig 
minder gewenscht dan het moderne tuinhuisje. Hieronder 
verstaan we niet den oudtijds zoo geliefkoosden gesloten koepel, 
maar een half open, van een dak voorziene ruimte, die aan 
lucht en licht voldoenden toegang laat. 

Zoogenaamd natuurhout, kunstig gerangschikt, w^ordt niet 



DE MODERNE TÜIN 



Moderne tuin. 

meer voor priëelen gebruikt. Grootere tuinhuizeD zün van 
steen of beton. 

De pergola, die uit den aard der zaak de naaste omgeving 
beheerscht, plaatse men niet geïsoleerd, maar in organische 
verbinding met het huis, slechts in groote tuinen wijke men 
van dezen regel af. 

Tiiintrappen moeten hecht en doelmatig zijn, dns de treden 
breed en niet hooger dan 15 c.M. 

De toegangspoort van den straatweg tot den tuin zij een- 
voudig, maar make toch een gezelHgen, zelfs eenigszins feeste- 
lijken indruk. 

Bijna in geen enkelen tuin mag stroomend of stilstaand 
water ontbreken, 'teerste in den wandbron, 't laatste in 
regelmatige bassins. De overige plastiek moet uit eenvou- 
dige tuinflgnren bestaan ; geen dwaze vertooningen, maar 
eenvoudige kunstproducten. 

ScHAUM. GeeeUtd. Tnink. H 



162 DE MODERNE TUIN 

Hebben we tot nog toe het scheppen van den ruwen opbouw 
besproken, waar ook de architect een woordje meespreekt, 
anders is dit met de beplanting, waar de tuinarchitect de 
leiding in handen behoort te hebben. Haast zonder uitzonde- 
ring zijn de door architecten aangelegde tuinen, juist door 
gebrekkige kennis van de eischen en de ontwikkeling van het 
levende materiaal, mislukkingen. Het is dus noodzakelijk, 
dat bij het ontwerpen van ej^n moderne buitenplaats, architect 
en tuinarchitect genieenschappelijk arbeiden ; dit onderhng 
overleg dient al te beginnen bij de indeeling van het terrein, 
de bepaling van de ligging van het huis en zoo meer. 

Tijdens de Eenaissance en gedeeltelijk ook tijdens de Barok- 
periode was het denkbaar, dat de architect tevens den 
tuin naar de bekende toenmaals heerschende regels kon in- 
richten, maar de moderne tuin verschilt van deze richtingen 
daarin, dat hij het architectonische met het schilderachtige 
vereenigt. Planten en bloemen moeten met kennis en smaak 
gerangschikt worden, want juist hieraan dankt de tuin zijn 
schoonheid. Harmonisch moeten de teere kleuren ineen- 
smelten of contrasteeren ; licht- en kleureffecten moeten goed 
berekend worden. Het is het oog des kunstenaars, dat, geheel 
op de hoogte met alle eigenschappen van zijn levend bouw- 
materiaal, moet beslissen, want vaste regels zijn hier niet 
te geven. 

De met de schaar architectonisch gehouden planten, pyra- 
miden en andere Barok-vormen zal de tuinarchitect slechts 
dan gebruiken, als het karakter van een gedeelte van den 
aanleg dit bepaald eischt. Een groote rol spelen de heiningen^ 
die voor een goede ontwikkeling der ruimtekunst onmisbaar 
zijn. Men kan ze door geregeld snoeien in geometrischen vorm 
houden, of een lossen rozen- of heesterband vormen, waarin 
elke plant zich vrij ontwikkelen kan ; ze worden in alle 
hoogten aangetroffen, tot aan de een voet hooge of nog lagere 
palmranden toe. Alles komt hier neer op de juiste keuze, om 
te bereiken, wat men beoogt. 

De vorm der heiningen kan rechtlijnig of gebogen zijn ; de 
massa kan compact blijven of doorbroken worden ; men kan 
nissen en voorsprongen vormen ; men kan de bovenzijde 
glad snoeien of door kogels of pyramiden hoogtepunten aan de 
boyenlijnen vormen. Van belang is ook de kleur der heining ; 
ook hier is de keus niet gering. . Het berceaux of liever 
volgens de Oud-Hollandsche benaming, de loofgang, is feitelijk 



DE MODERNE TUIN 163 

een dubbele heining, de behandeling komt met die der hooge 
heiningen overeen. Ook de loofgang wordt op verscheidene 
manieren opgebouwd, hetzij geheel gesloten, of van openingen 
voorzien ; soms ook, als oudtijds in Holland, stamvrij, zoodat 
de kronen een dak vormen. 

Ook de laan dient vermeld te worden. Men kan hierbij de 
boomen zóó planten, dat elke boom zich vrij ontwikkelt, of 
nog beter, zoo nauw, dat het loover een dichten wand vormt. 
Wat de aanwending der diverse heesters in dezen tuin betreft, 
is 't onmogelijk op dit stellig interessante onderwerp hier 
nader in te gaan. Het spreekt van zelf, dat elk tuinarchitect 
de noodige kennis omtrent groeiwijze, kleur, vorm en levens- 
voorwaarden der planten bezitten moet, om eiken heester zijn 
juiste plaats in den tuin te geven, doch angstvalUg behoeft men 
bij die keuze nu juist niet te werk te gaan. Zeer dikwijls 
wordt de fout begaan, dat men geen of te weinig groote boomen 
in den tuin plaatst, waardoor de architectuurtuin een schilder- 
achtig bestanddeel mist en soms monotoon wordt. Men 
bedenke verder, dat de tuin niet een abstract kunstwerk is, 
maar den bezitter gelegenheid moet bieden, zich aan de schoon- 
heid van elke plant te verkwikken. Juist daarom is een goede 
keus uit het plantenmateriaal en de juiste plaatsing daarvan 
een belangrijke factor bij het welslagen van den modernen 
tuin, en eischt dit alles een uitgebreide kennis en een fijn kunst- 
gevoel van den vakman. 

Een nog belangrijker plaats nemen de bloemen in den 
modernen tuin in. Waren bij den landschapstijl Flora's 
kinderen allengs op den achtergrond gedrongen, in de nieuwere 
tuinen nemen ze even als eenmaal in de oude Hollandsche 
tuinen wederom een eereplaats in. Men plaatst de bloem- 
plantjes op bedden, rabatten, smalle randen, in het gazon of 
langs de wegen, vóór de heestergroepen, onder hooge boomen 
of alleenstaand. Een goede compositie bij het planten is een 
hoofdeisch ; systematische rangschikking vermijde men, beter 
vereenigt men bollen, vaste planten, zomerbloemen en bloeiende 
kasplanten op lange, enkele Meters breede rabatten, hier- 
door bereikt men, dat deze rabatten haast het geheele jaar door 
met bloemen getooid zijn. Een goede kleurschakeering is 
noodzakelijk, men dient niet alleen de kleuren, maar ook de 
onderlinge hoogte der bloemplanten rythmisch af te wegen, 
om bij rijke afwisseling een harmonisch geheel te scheppen. 

Elke bloemplant heeft haar eigen karakter, uitgedrukt 

11* 



DE MODERNE TUIN 



Pergola mot vaste plantengroepen. 

door vorm, kleur, groeiwijze, blad en bloem. Dit alles moet 
men kennen en in 'toog houden, wil men juist rangschikken. 

Zoo passen b.v. vaste planten en potplanten als Pelargonium 
en dergelijke niet bij elkaar, maar wel met diverse bolgewasaen, 
uitgezonderd leliën; Tropische gewassen moeten tot een 
afgezonderd geheel vereenigd worden ; Alpenplanten rang- 
schikt men het best tegen muren of op kleine aparte rabatten. 
De tegen plantsoen geplaatste bloemrabatten eischen een 
donkeren achtergrond. 

In 't algemeen neme men de rabatten breed, dua niet minder 
dan 2 M. 

Verder zal men bloemen op terrassen, balhistraden, in vazen, 
op balkons, enz. met goed succes kunnen aanwenden ; overal, 
waar van bloemen gebruik gemaakt wordt in den modernen 
tuin, verdienen zij de beste plaats. Hoewel de bloemplanten 
inzender decoratiemateriaal zijn, zie men van elke effectmakerij 
af, die de harmonie ook maar in 't minst verstoren kan. 

Het bloembed zij immer eenvoudig van grondvorm, dus 
vierkant, rechthoekig, rond of elliptisch. 

Zeer goed voldoen bolgewassen in kleine groepen vereenigd, 



DE MODERNE TUIN 165 

b.v. op een grasvlakte of onder boomen, mits slechts gezorgd 
wordt, dat de kleuren niet gemengd worden ; bij een zoodanige 
aanwending komen de zoo schoone bolgewassen, als tulpen, 
crocus, etc., veel meer tot hun recht dan in massa dicht bij 
elkaar op bedden geplant. 

Vroeger was het mozaïekbed altijd het glanspunt van eiken 
tuin, in den modernen tuin is er geen plaats voor, ondanks 
het feit, dat het een overblijfsel is der parterres van den ouden 
architectonischen Barok-stijl. Maar, al verdwijnt het oude 
mozaïekbed uit den huistuin, niet alzoo de mozaïekplantjes, die 
als randversiering in plaats van palm bij lange rabatten jzeer 
goed voldoen. Hier en daar zal men later ook wel aan het 
mozaïekbed wederom een plaatsje inruimen, maar dan zal het 
niet den indruk moeten maken van een taart, maar van 
een niet te veelkleurig tapijt : het dient dus vlak te zijn, 
terwijl de plantjes zich ongehinderd moeten kunnen ont- 
wikkelen. 

Zeer dikwijls vindt men moderne tuinen zonder woonhuis, 
zooals eertijds met de poorterstuinen der rijke stadsbewoners 
het geval was. Zoo bezit ook thans menig burger zijn tuin 
buiten het gewoel der grootc stad. In onzen tijd vergenoegt 
men zich met een eenvoudigen tuin met tuinhuis, terwijl men 
ook zeer gaarne naast den siertuin een gedeelte voor groente- 
of vruchtencultuur afzondert. 

De kleinste privaattuin van dit genre is de volJcsttiin, die 
we volledigheidshalve vermelden. Hoewel van architecto- 
nischen stijl hier volstrekt geen sprake is, valt de waarde dezer 
tuintjes, vooral uit sociaal oogpunt bezien, niet te onder- 
schatten, want deze kleine huurtuinen van soms slechts 50 M^., 
met een zeer eenvoudig prieel en verder met bedden voor 
bloemen, bessen, groenten, enz., voorzien in de noodzakelijkste 
behoeften der stadsbewoners en worden dan ook terecht in de 
nabijheid der volkrijkste steden aangetroffen. Elk huurder 
kan hier naar hartelust spitten, zaaien en oogsten. Is de tuin 
grooter, dan biedt hij ook ruimte voor een kleine speelplaats, 
zoodat de kinderen meer van de gezonde buitenlucht kunnen 
genieten. Van een tuin van 300 M^. kan iemand voldoende 
vroege aardappelen en groenten voor zijn heele gezin kweeken, 
terwijl deze vlakte zonder veel moeite in den vrijen tijd te 
bewerken is en zelfs de grootste leek op dit gebied is soms 
na enkele jaren een hartstochtelijk kweeker. Toegegeven, 
dat hij, rekent de man zijn werktijd, de groenten even duur 



166 DE MODERNE TUIN 

betaalt, als wanneer hij ze koopt, zoo heeft de tuin toch 
onmiskenbaar dit voordeel, dat de eigenaar en zijn gezin nu 
dagelijks in ri^mere mate van dit gezonde voedsel kan pro- 
fiteeren. Daarbij komt nog de groote sociale waarde van den 
tuin. Elk huurder voelt zich koning in zijn rijkje, beweegt 
zich daar in en geniet van de vrije natuur, gaarne vertoeven hier 
ook vrouw en kinderen, waardoor het familieleven ongetwijfeld . 
hechter wordt, terwijl ook deze kleine tuin, de zomerresidentie 
van den kleinen man, de grootste vijand van koning alcohoLj^. 
Hier pilant en zaait de man uit 't volk naar hartelust en ver- 
blijdt zich over den groei en de ontwikkeling der planten en 
zoo ongemerkt wordt hij een natuurvriend. Dit alles werkt 
veredelend op zijn karakter, daar hij, die leert met zijn plantjes 
voorzichtig en zacht om te gaan, tegen zijn medemenschen niet 
ruw zijn kan. Gewoonlijk zijn onderwijzers en ambtenaren 
de eerste pretendenten naar de volkstuinen, daarna volgt al 
spoedig de werkman en deze ^wordt weldra de huurder bij 
uitnemendheid. 

De meest bescheiden privaattuin is voorzeker de daJctuin, 
hier te land vrij wel onbekend. Eeeds oudtijds had men in 
Athene en Eome de „solaria" met kuipplanten en bloemkasten, 
daarna treft men ze weer aan in het Italië der Middeleeuwen, 
vooral te Venetië en Verona. Tegenwoordig zijn ze in 
enkele groote steden van Europa en Amerika in zwang en 
vindt men ze zoowel op particuhere huizen als op warenhuizen 
en hotels. Een goed aangelegde daktuin in een groote stad 
biedt uit hygiënisch oogpunt onmiskenbaar groote voordeden, 
en zal bij doelmatige inrichting juist schenken, wat men er 
zoekt : rust en vrijheid. Waar de voortuin ontbreekt, moet 
men wel tot het dak zijn toevlucht nemen. De kosten van den 
aanleg zijn nog al belangrijk en dit geldt in nog hoogere mate 
voor den modernen daktuin, waarin niet slechts bloemen, maar 
ook groenten en heesters, ja zelfs boomen en priëelen voor- 
komen. Keeren we na dit uitstapje tot ons hoofdonderwerp, 
den architectuurtuin, terug. 

Behalve de geometrische en de architectonische bestaat er 
nog een derde soort, die we arehiteetonische woontuin noemen 
willen. Al zijn er tusschen de beide laatstgenoemde veel over- 
gangen, zoodat het verschil haast niet merkbaar is en al maakt 
men ook juist daarom geen onderscheid tusschen die beide 
genres, toch dunkt ons dit onjuist, wat nader zal blijken 
bij 't nagaan der bijzondere historie van dezen tuin. De 



DE HODBüNE TlUl 



architcctuurtuin. 

woontiiiD is niet zoo afhankelijk van den opbouw op één of 
meer assen, uitgaande van het huis, maar groepeert zich doel- 
matig om het huis. Deze tuin is wel altijd architectonisch 
opgebouwd, maar de gewone architectuurtuin is zeer dikwijls 
slechts in beperkten zin een woontuin te noemen. Beide rich- 
tingen zijn allengs duidelijker te onderscheiden en zullen zich 
stellig zelfstandig, naast elkaar ontwikkelen. 

De architectonische woontuin is in Engeland inheemsch. 
De Engelsche aristocraat, die tijdens de opkomst van den land- 
schapst\jl zyn fraaien Barok-tuin liefhad, en die spoedig 
inzag, hoe weinig comfortabel de nieuwe tuinen waren, bleef 
conservatief aan het oude vasthouden en zijn opvolgers al 
evenzeer. 

Men dient hierbij niet uit 't oog te verliezen, dat er tijdens 
de heerschappij van den landschapstyl altijd nog mannen 
waren, die voorstanders van den architectuurtuin bleven en 
den natnurstijl onlogisch, ondoelmatig en onwaar bleven 
noemen. Zelfs voorstanders van den landschapstuin als Repton 
en meer nog Piickler Muskan, begrepen, dat men niet alle 



168 DE MUDERNE TUIN 

regelmaat «it den tuin mag verbannen. Men schonk con- 
cessies aan deze richting en het resultaat was een regelmatig 
gedeelte, de zoogenaamde „pleasure gronnd". 

De monotoon op elkaar gelijkende landschapstuinen konden 
op den duur onmogelijk met den bloemrijken, doelmatigen 
ouden tuin concurreeren, maar moesten voor dezen onderdoen, 
ondanks alle tegemoetkomingen van de zijde der vrienden 
van den landschapstijl. Dit bleek inzonder, toen de moderne 
burger zonder meer tuinen eischte, die geen decoratiestukken, 
maar practisch bruikbaar zijn moesten en zoo vereenigde men 
woonhuis en tuin tot één geheel, tot een combinatie van 
woonruimten. Tot dit doel werden de oude Engelsche tuinen, 
die den landachapstijl overleefd hadden, nauwkeurig bestu- 
deerd, wat tot resultaat had, dat men den tuin weer architecto- 
nisch opbouwde en in navolging van het woonhuis in ver- 
scheidene woonruimten verdeelde. Van symmetrie zag men 
af, de ontwikkeling op een hoofdas werd bijzaak. 

'tHoofdstreven daarentegen was, elk tuingedeelte in over- 
eenstemming met en in betrekking tot de onderscheidene 
kamers van het gebouw te brengen. Door het huis op een 
soms vry hoog terras te plaatsen bleef het overzicht over den 
tuin gewaarborgd ; heiningen omsloten elk woonvertrek van 
den tuin en de terrassenbouw met zijn trappen en ballustraden 



DE MODERNE TUIN 169 

zette zich tot diep in den tuin voort. Gaarne gebruikte 
men elk middel om de horizontale te breken. 

Terrassen en heiningen vormden dus den ruwen opbouw- 
van den tuin. De afzonderlijke ruimten werden nu verder niet 
willekeurig behandeld, maar er werd nauwkeurig op gelet, 
dat elk tuingedeelte met de daarvoor in aanmerking komende 
huiskamer correspondeerde. Zoo moest de speelplaats voor 
de kinderen van uit de huiskamer te overzien zijn, de groente- 
tuin van uit de keuken, enz. Het hoofddeel van den tuin, 
de bloementuin, werd door het terras met zijn bloemenschat, 
kuipen en balkonplanten één geheel met de eet- en gezelschaps- 
kamer der villa, de bibliotheek of het studeervertrek van den 
bezitter gaf b.v. een rustig uitzicht op een door de pergola 
omsloten waterbassin. Voor de woonkamer lag de gras- 
vlakte, dikwijls de speelplaats der kinderen, waar de huis- 
genooten menig gezeUig uurtje doorbrachten, men noemde 
dit gedeelte niet ten onrechte de gezelschapsplaats. Van de 
bewoon baarmaking der diverse ruimten is hiervoor reeds 
't voornaamste gezegd ; hoofdzakelijk beslissen hier de wen- 
schen van den bezitter. De een wenscht groote boomen, die 
reeds op het terrein staan, te behouden, een ander is liefhebber 
van rozen of vaste planten; wederom een ander verlangt vóór 
alles een ruime speel- of sportplaats ; een vierde is een lief- 
hebber van eigen fruit- en groenteteelt, en zoo meer, te veel 
om te noemen. Dit alles bepaalt bij de uitvoering de grootte 
der verschillende ruimten. 

Gaarne verdiept men in den bloementuin de middengazons, 
waardoor een goed overzicht der bloemrabatten vergemakke- 
lijkt wordt. Blauwe of gele bloemvakken aan te leggen, waar 
genoemde kleuren bij bloemen en heesters overheerschend zijn, 
verdient slechts bij hooge uitzondering in groote tuinen aan- 
beveling. Een gedeelte wordt veelal voor rozentuin afge- 
zonderd, doch dit deel dient men met bijzonder overleg te be- 
handelen. Men bepale zijn keus slechts tot werkelijk schoone 
en vooral welriekende rozen soorten : lage en klimrozen, 
Polyantha's, wilde en stamrozen, iedere soort vraagt zijn 
juiste plaats, terwijl de kleurenharmonie allerminst uit het 
oog verloren mag worden. Met stamrozen zij men overigens 
voorzichtig, de stam zij stellig niet hooger dan een Meter; 
beter voldoen klimrozen, als festons en bogen of aan Pergola 
en latwerk vastgehecht. 

De inrichting der speelplaatsen hangt hoofdzakelijk af van 



170 DE MODERNE TUIN 

de sport, waarvoor het terrein bij voorkeur bestemd, is. 
Een bijzonder gedeelte vormt de vruchten- en groentetuin, 
hier dient niet alleen op doelmatigheid, doch evenzeer op een 
schilderachtige rangschikking gelet te worden. Een goed 
behandelde en onderhouden vruchtentuin is zonder twijfel 
een belangrijk attractiepunt, inzonder in 't voorjaar als de 
boomen bloeien en in 't najaar als de vruchten rijpen. Tegen 
de muren plaatst men het spalierooft, de paden worden door 
snoeren, waarachter spilpyramiden, afgezet, of ook wel door 
bloemrabatten, die dan de noodige snijbloemen voor de huis- 
kamer leveren, een loofgang van snoeren vormt een schoone 
afwisseling. 

Achter een rabat van vruchtboomen liggen de groentebedden. 

Het midden van den groente- en vruchtentuin wordt door 
een eenvoudig, maar eenigszins artistiek waterbassin inge- 
nomen en evengoed als het huis van de onmiddellijke omgeving 
door de muren is afgesloten, moet ook de tuin voldoende 
omheind zijn. 

Geheel in 't onzekere verkeert men nog aangaande den 
aanleg van groote buitens. Zeer waarschijnlijk zal later een 
combinatie van architectuur- en gewijzigden landschapstijl 
de gewenschte uitkomst opleveren. 

De moderne tuin wenscht den kunstsmaak van het volk te 
veredelen en de gezelligheid in de schoone natuur te bevor- 
deren en bereikt hierdoor tegelijkertijd, dat de gezondheid en 
de arbeidskracht verhoogd worden, de hygiëne wil immers 
niet slechts genezen, als de ziekte uitgebroken is, doch nog 
veel liever de ziekte trachten te voorkomen. Tot de be- 
reiking van dit doel draagt de moderne woontuin niet weinig bij. 

De moderne stijl zal zich duurzaam in de goede richting 
ontwikkelen, want hij is in harmonie met den geest des tijds 
en schept tuinen, zooals wij ze hebben moeten : eenvoudig en 
doelmatig. 

Laten dus de tuinarchitecten hun beste krachten inspannen, 
om de tuinkunst, langen tijd de assehepoetster der schoone 
kunsten, tot een koningin te verheffen, wier schoonheid en 
doelmatigheid aUengs het gemeengoed der gansche natie wordt. 



* 

4c » 



DE MODERNE TUIN 171 



DE OPENBARE TUINEN. 

Van den tuin voor eigen gebruik komen we nu tot de openbare 
tuinen. Ook hier zien we dezelfde architectonische wetten 
in gebruik : de groote evolutie op het gebied der tuinkunst is 
ook bij den openbaren tuin zeer goed merkbaar. Wel ontstaat 
.er nog menig keer conflict tusschen de aanhangers der nieuwe 
en die der oude richting, doch meer en meer algemeen wint 
het inzicht veld, dat zoowel het architectonische als ook het 
schilderachtige met recht, een plaats in den tuin eischen, 
beide bestanddeelen bezitten hun kunstwaarde en moeten 
harmonisch samenwerken. Het zuiver practische en doel- 
matige moet aan het schilderachtige en poëtische een plaats 
inruimen, concessies dus aan beide zijden. 

De architectonische stijl heeft den landschapstijl zoo onver- 
wachts op zij gedrongen en bezit van de alleenheerschappij 
genomen, dat de vereerders der groote meesters van den land- 
schapstuin zich er nog niet geheel rekenschap van kunnen 
geven, wat nu eigenlijk de zwakke zijde van den architectuur- 
tuin is. Zoodra dit het geval is, zal ingrijpen succes hebben 
en spoedig kan dan het vredesverdrag geteekend worden. 
Aan dit verbond zullen we openbare tuinen danken, die aan 
alle mogelijke eischen voldoen. 

Hierbij zij nog opgemerkt, dat, hoewel de strijd bij den parti- 
culieren tuin ten gunste van den architectonisch en stijl beslist is, 
de zaak bij den openbaren tuin en vooral bij het groote volks- 
park geheel anders staat, zooals uit het volgende zal blijken. 

Het stadsplein^ meestal een betrekkelijk kleine ruimte in 
het midden eener stad of in het centrum van een stadsgedeelte, 
is altijd een lastig probleem voor den tuinarchitect geweest. 
Zelfs over het doel is men het niet altijd eens, want al te dik- 
wijls is het slechts decoratiewerk met repraesentief karakter, 
waarbij het practisch element doorgaans bijna geheel uit 
het oog verloren is. 

Van een goed plein eischt men, dat het 't verkeer niet 
belèjnmere ; verder moet het schaduw bieden en door bloem- 
versiering de noodige aantrekkelijkheid bezitten, de jeugd 
zoekt er gelegenheid voor ontspanning. Andere eischen 
vloeien voort uit èn hangen samen met de ligging van het 
plein, of het b.v. , in een villawijk of in een arbeiders- 
V kwartier, in een rustig, of in een woelig stadsgedeelte gelegen is. 



DE MODEENE TUIH 



DE MODERNE TUIN 173 

Alle plastiek, die bij den architectonischen opbouw noodzakelijk 
is, als : fonteinen, standbeelden, monumenten, enz., moet zoo 
geplaatst zijn, dat het midden van het plein niet al te sterk 
domineert, waardoor het feitelijk in twee deel en gesplitst 
zou worden. Een sterke omlijning door laanboomen is voor 
goede ruimtewerking noodig. Gras- en zandspeelplaats moeten 
niet te klein en voor alles doelmatig ingericht zijn, land- 
schappelijke tafereelen zijn hier niet op hun plaats. Het 
plein moet een volkomen geheel vormen, alle niveauverschillen 
dienen wel overwogen te worden en mogen het verkeer niet 
hinderen. 

Zeer aan te bevelen is een groote, rustige gazonvlakte in het 
midden met een plastische afsluiting, voortspruitend uit de 
rythmische ontwikkeling dor onderscheidene gedeelten ; dus 
pergola, kiosk, loofgang of dergelijke ; heiningen omsluiten de 
parkgedeelten en een voldoend aantal banken biedt gelegenheid 
tot rustig genieten. 

Eeeds in de oude geschiedenis kende men beplante stads- 
pleinen en ook in de middeleeuwen lag buiten de stadspoort 
de rozengaard. Deze bestond uit ruime grasvlakten, bestemd 
voor spel en dans, omgeven door een rozenhaag, waartegen 
zitplaatsen aangebracht waren van hout of zand met gras- 
zoden bedekt, groote boomen buiten de heining en soms nog 
enkele op het grasvlak zorgden voor de onmisbare schaduw. 
Mij dunkt, zulk een tuin, eenigszins naar de eischen des tijds 
gewijzigd, is het model voor een ideaal stadsplein. 

Het stadsparh vormt den overgang tusschen stadsplein en 
volkspark, die zich denkelijk meer in den geest der Amerikaan- 
sche speelpleinen zal ontwikkelen, terwijl het Volkspark naar 
andere gezichtspunten wordt aangelegd. 

Een combinatie van pleinen, parken, speelplaatsen en wandel- 
lanen, veelal langs de oude stadsgrachten of singels gelegen, 
noemt men ook wel Parkring, Het is niet gemakkelijk, om 
de dikwijls smalle, langgestrekte vlakten de noodige eenheid 
te doen behouden, of te geven, zoo, dat zich het geheel niet in 
verscheidene onderdeden oplost, waartoe reeds de velen, den 
aanleg kruisende verbindingswegen aanleiding geven. 

Zoo ergens, dan is hier de grootste eenvoud gewenscht. 
Moeten veel hoofdstraten gekruist worden en is het de bedoeling 
een aanzienlijk aantal architectuurwerken aan te brengen, dan 
is ook hier samenwerking van architect, ingenieur en tuin- 
architect gebiedend noodzakelijk. 



DE MODKRXE TLIN 



Van zeer groot belang, uit hygiëDiach en sociaal oogpunt 
is het Volkspark. Hier moeten, dus eenigszins in tegenstelling 
met Amerikaansche en Engelsche opvatting, alle onderdeelen 
tot een rythmiscli geheel vereenigd worden. Meer dan elders 
dwingt dikwijls het eigenaardige van het terrein tot goed 
overleg en is hier de rechte lijn, het groote perspeetief, de rugge- 
graat der oude koninklijke Barok -tuinen, zelden vast te houden. 
De hoofdzaak is en blijft bij het moderne Volkspark, dat het 
absoluut bruikbaar voor de bevolking zij. 

Hiervoor is eerstens noodig, dat het veelal buiten de stad 
gelogen volkspark met de stad door goede ry- en wandel- 
wegen verbonden is. Ook in het park dient een weloverwogen 
plan van wegen en paden voor auto's, rijtuigen, ruiters, fietsen 
en wandelaars aangelegd te worden, liefst alle door krachtige 
boomen overschaduwd, In het park vinde men voorts als 
onderaf deelingen een botanische, een bloemen- en rozentuin, 
etc, welke gedeelten architectonisch gehouden kunnen worden; 
zij geven afwisseling en schoonheid aan den aanleg. De klein- 
architectuur wordt vertegenwoordigd door pergola's, beeld- 
werken, enz. Een belangrijk bestanddeel van den aanleg 
vormen verder de gebouwen, als ververscbingsgelegenheden, 
muziekbal, vergaderlokalen. Zelfs museums, volkebibliotheek 



DE MODERNE TUIN 175 

en leeszalen zijn hier op hun plaats. WenacLelijk zijn ook 
overdekte wandelgangen, als toevluchtsoord bij regenachtig 
weer. Verder spelen een zeer voorname, zoo niet een hoofdrol 
de speel- en sportplaatsen, deze moeten zoo ver mogelijk 
van de voor het verkeer bestemde hoofdw^en en tegen zon 
en wind beschut liggen, willen ze practisch bruikbaar zijn. 
Is veel ruimte beschikbaar, dan kan men verschillende speel- 
plaatsen naast elkaar . aanleggen, hoe grooter elk is, hoe 
meer de bevolking er mee gediend is. Gewenseht zijn ruime 
sportterreinen voor diverse gezelsehapspelen en gymnastiache 
oefeningen, vijvers bieden in den zomer gelegenheid voor 
roeisport en in den winter voor ysvermaak. Heeft men vol- 
doende water ter beschikking, zoo kan men ook een volkabad 
inrichten. Ten slotte vergete men ook niet de speelplaatsen 
voor de kleintjes, bestaande uit grasvlakten, zandhokken, 
plaatsen met schommel, wip, enz, en vooral het ondiepe, 
ruime waterbassin,, waarin de kleinen met bloote voetjes naar 
hartelust kunnen rondplassen. Dat dei^elijke, vele bunders 
beslaande terreinen, zelden diclit bij een groote atad ver- 
krijgbaar zijn, is geen ernstig bezwaar, aangezien verbinding 
met de electrische den weg voldoende bekorten zal, terwijl 
ook velen er met genoegen een half uurtje wandelen voor over 
hebben, om de geliefkoosde algemeene ontspanningsplaats te 
bezoeken. Doch al ia de aankoop van een dergelijk terrein 
of van een oud reeda bestaand privaat park soms nog al kost- 
baar, toch zal een goede atadaadministratie wel de middelen 



Modem Volkaparb. 



I 



176 DE MODERNE TUIN" 

weten te vinden, ten einde, zij het daü niét in eens, dan toch 
bij gedeelten,. de noodige terreinen, te resêrveeren/ I>e aanleg 
zelf behoeft niet kostbaar te zijn. Mij is een volkstuiii belrend, 
50 H.A;. groot, geheel volgens moderne begrippen aangelegd, 
die in 't gjeheeL slechts 30 cent per M^. ko«t, behoudens gebou- 
wen en architectuurwerken. Daarbij komt, dat de .exploitatie 
van zulk een park niet geheel renteloos is; zoo vloeien b.v. 
in de kas de pachtsom van clubhuis, sociëteit, ververschings- 
gebouwen, afzonderlijke sportterreinen, "de verkoop van hét 
hooi der grasvlakten, etc. Bij zeer groote volksparken verdient 
het nieer aanbeveling een gedeelte uitsluitend voor bosch- 
beplanting te bestemmen, dan landschapstafereelen te scheppen. 

Zoodoende verkrijgt men een volkspark, dat niet gelijk 
eertijds alleen voor wandelaars bestemd is, maar dat aan alle 
inwoners der stad een welkome ontspanningsgelegenheid biedt 
en zoowel 's winters als 's zomers een aantrekkingspunt en 
een bron van ware levensvreugde zijn zal, 

In verscheidene landen bestaan vëreenigingen tot bescher- 
ming van natuurschoonheid, inzondêr die, welke typeerend is 
voor land en Volk. Men tracht een dergelijk terrein aan de 
exploitatie te onttrekken door een natuurpark te scheppen. 

Het oudste en beroemdste natuurpark is het Yellow Stone 
^Nationaal park in de Vereenigde Staten van Noord -Amerika. 
In 1806 werd dit gebied ontdekt en beschreven en op 't einde 
der Vorige eeuw tot „nationaal" park verklaard. Naar dit voor- 
beeld heeft men in Oostenrijk, Zwitserland, Denemarken, 
Duitschland, Holland en enkele andere landen dergelijke 
natuurparken afgetuind, die men voor komende geslachten 
wil behouden, om hun te toonen den typischeü toestand, 
waarin wij *-of onze voorouders bijzondere oorspronkelijke 
natüuftafereelen in zekere cultuurperiode bezaten. Het ingrij- 
pen van d^n mensch om utiliteitsredenen kan slechts daardoor 
vermeden worden, dat men het bewuste terrein aankoopt en 
verder ongemoeid laat liggen. Slechts lange jaren daarna 
kan men door vreemdelingenbezoek op eenige rente rekenen, 
waaruit men echter niet moet besluiten, dat het voor dien tijd 
hernietisch afgesloten moet blijven. Zonder twijfel is ook in 
ons vaderland'iff dit opzicht wel een èn ander meer te doen en 
is het alleszins aanbevelenswaardig en lofwaardig, menig 
schilderachtig echt-Hollandsch stukje natuur voor tomende 
geslachten te bewaren. 

Zeker is geen aanleg van welken aard ook in zoo kort tijds- 



DE MODERNE TUIN 177 

verloop a^D zulke ingrijpende stijl veranderingen onderworpen 
geweest, als de begraafplaats. 

De oude begraafplaats was geheel geometrisch aangelegd 
en de aésthetiek stond vrijwel geheel op den achtergrond, 
stellig was deze inrichting zeer doelmatig, men kon de gèheele 
vlakte goed gebruiken en zich gemakkelijk oriënteeren. 
Practisch was dit dus wel, maar schoon en indrukwekkend 
waren de vrijliggende groote grafvlakten niet. Men kwam 
dus op de idee, de begraafplaats met een toekomstigen park- 
aanleg in landschapstijl te eombineeren en rekende voor de 
graven Vi tot '/a van het terrein, het overige voor de beplan- 
ting, die de kern der- latere groepbeplanting van het park 
vormde ; zoo ontstonden begraafplaatsen, door dekheesters in 
losse beplanting aan het oog onttrokken, want men ging van de 
veronderstelling uit, dat het kerkhof na 50 jaar gesloten en dan 
geleidelijk tot een part hervormd zou worden. De oudste 
begraafplaats in landsehapstijl is de Centraalfriedhof te 
Hamburg — Ohlsdorf, in 1880 begonnen en naar dit voorbeeld 
werden, hoewel niet altyd met evenveel smaak, talrijke bc: 



Ontwerp v 
■l,ial. TtUiik. 



178 I>E MODERNE TUIN 

graaf plaatsen in andere steden en landen aangelegd. Meende 
men aanvankelijk nu stellig op den goeden weg te zijn, allengs 
kwam er verandering. Het eene gedeelte na het andere werd 
nu architectonisch of althans geometrisch behandeld, totdat 
men tot de overtuiging kwam, dat landschapspark en begraaf- 
plaats niet te vereenigen zijn, enkel bij hooge uitzondering 
op sterk geaccidenteerd terrein. Een goede begraafplaats is 
voor elke gemeente een niet onbelangrijke factor, maar daar 
het niet op onzen weg ligt, verder op de inrichting eener 
moderne begraafplaats in te gaan, bepalen we ons tot enkele 
opmerkingen. 

Noodzakelijke gebouwen zijn : een lijkenhal, een kapel, 
gebouwen voor administratie en ambtenaren en verder eenige 
bijgebouwen van ondergeschikt belang ; met 't oog hierop 
is het dus absoluut noodzakelijk, dat architect en tuinarchitect 
gemeenschappelijk arbeiden. Doel en vorm der begraafplaats 
moeten in goede onderlinge harmonie staan. Bij de begraaf- 
plaats in landschapstijl vergenoegde men zich met het minder 
schoone, de grafvlakken eenvoudig door plantsoen te ver- 
dekken, de rationeele weg zal dus ook nu zijn dit gebrek 
te verhelpen. De allereerste eisch is, dat de grafheuvel 
eenvoudig zij, maar goed onderhouden worde ; goede plastiek, 
van den eenvoudigen grafsteen tot de sierlijke tombe, verdient 
pas op de tweede plaats de aandacht. 

De grafheuvel blijve, zooals men die in ons land vrij algemeen 
ziet, in tegenstelling met de hoogere heuvels in sommige landen. 
Is een verhooging gewenscht, dan vergenoege men zich met het 
minimum. Voor de beplanting kieze men vaste, of andere 
bloemplanten ; laat de beschikbare ruimte het toe, dan kan 
men in de omgeving langzaam groeiende conifeeren of groen- 
blijvende heesters planten. Zorgen de naastbestaanden niet 
voor netheid en orde op den grafheuvel, dan dient de directie 
der begraafplaats zich met het noodzakelijke onderhoud te 
belasten. 

De begraafplaats moet zonder bijoogmerken aangelegd 
worden, dus ook niet met de bedoeling, er later een park van 
te maken. Men verlieze nooit uit het oog, dat hier de rust- 
plaats is onzer dierbare overledenen ; aan dit doel en aan deze 
bestemming alleen dient een goed ontworpen begraafplaats 
te beantwoorden. Het is natuurlijk niet noodig, dat alle 
wegen en paden rechtlijnig zijn, evenmin dat alles geometrisch 
ingedeeld wordt. 



DE MODERNE TUIN 179 

Dit alles is ten slotte slechts bijzaak, waarbij de ligging en 
de aard van het terrein van beslissenden invloed zijn, de 
hoofdlijnen houde men echter bij voorkeur recht. Het motief 
hiervoor vindt men in het feit, dat ook het enkele graf recht- 
lijnig is. Wil men leven en afwisseling in den aanleg brengen, 
dan kieze men hiertoe de gedeelten, die nog jaren lang van 
graven vrij blijven. Hier kan men dan bosschages planten of 
eenige landschappelijke tafereelen scheppen, waar de bezoekers 
van de begraafplaats ongestoord kunnen vertoeven. 

De omlijsting kan door losse heestergroepen geschieden, 
waartusschen de familiegraven te plaatsen zijn. Groote 
graven en geheele graf vlakten worden door heiningen omzoomd. 
Bij den ingang, langs de hoofdwegen, bij de kapel en andere 
hoofdgebouwen past een rijke bloemenpracht. Zal een aldus 
aangelegde begraafplaats aanvankelijk ook minder voldoen, 
allengs zorgt de natuur voor het schilderachtige, zij vormt 
de boomen en heesters en als ze zich dan ongestoord ont- 
wikkelen, vertoonen zij ons het schoone en vredige, dat we 
bij oude begraafplaatsen zoo dikwijls bewonderen. 

Meer en meer geraken schooltuinen algemeen in gebruik. 
Eeeds Furttenbach heeft in zijn Kunstspiegel (1663) een 
schooltuin ontworpen ; hij deelt het buiten de poort liggende 
en door muren omsloten terrein in vier gelijke deelen, loof- 
gangen kruisen zich bij de fontein in het midden. De bedoeling, 
die Furttenbach met dit ontwerp had, was wel is waar een 
eenigszins andere, dan men met den tegenwoordigen schooltuin 
heeft. In Amerika, Engeland en Oostenrijk zijn meer moderne 
schooltuinen reeds lang bekend en ook bij ons hebben ze, 
zelfs in sommige dorpen, reeds burgerrecht verkregen. 

Een schooltuin moet geen kweekplaats zijn van de meest 
verschillende soorten onkruid, die naar de scholen gezonden 
worden, om de kinderen in de gelegenheid te stellen meel- 
draden, enz. te tellen, hij moet een keur van planten bezitten, 
die biologisch-oekologisch zóó gerangschikt zijn, dat alles zich 
geheel aan het onderwijs aanpast. De kinderen zelf moeten 
-in den tuin onder leiding van den onderwijzer de planten 
bestudeeren en zeker moet de leider hier de gelegenheid niet 
ongebruikt laten, om het schoonheidsgevoel en de liefde tot 
de natuur op te wekken en te ontwikkelen, want er is geen 
beter aanschouwingsmiddel voor de aesthetische opvoeding 
dan een goed aangelegde en onderhouden schooltuin. De 

12* 



180 DE MODERNE TUIN 

indrukken, die de jeugdige leerlingen hier ontvangen, zijn 
doorgaans van meer blijvenden aard dan het geleerde op bota- 
nische excursies. Daarom, paedagogische nutstuinen aange- 
legd in stad en dorp ! 

Kan men bovendien, vooral in de grootere steden, in de 
nabijheid der school nog een schoolkindertuin aanleggen, 
dus een tuinvlakte, waarin elk der kinderen zijn stukje grond 
zelfstandig bearbeidt, waar het kind spit, zaait, plant en oogst, 
dan zal men hierin nog een uitnemend middel te meer bezitten, 
om de jeugd lichamelijk en geestelijk te ontwikkelen. 

Over de aan den schooltuin nauw verwante botanische 
tuinen wenschen we hier slechts terloops op te merken, dat 
ideale, moderne botanische tuinen op het vasteland van Europa 
slechts weinige te vinden zijn, historisch interessante daaren- 
tegen overvloedig. Ten slotte is er nog een en ander te 
zeggen over enkele tuinen volgens moderne opvatting. 

De Alpentuin of rotstuin is tamelijk moeilijk aan te leggen 
en er is menige klip te omzeilen en te ontzeilen, wil men meer 
bereiken dan een steenhoop, met rotsplantjes bezet. Overigens 
zal in Holland, behoudens enkele uitzonderingen, b.v. in een 
groot buiten of in een botanischen tuin, een alpentuin weinig 
op zijn plaats zijn. 

Men zie in zulk een tuin van al het groteske af en zoeke de 
eenvoudigste wijze, om het karakter der schoone alpenfiora 
tot uitdrukking te brengen, de rotsen moeten in elk geval 
bijzaak blijven. Vaste regels zijn hier niet te geven en moet 
het dus verder aan den goeden smaak van den ontwerper over- 
gelaten worden, alles zoo doelmatig en systematisch mogelijk 
te rangschikken. 

Van meer belang, vooral uit wetenschappelijk oogpunt, zijn 
de Eijks-alpentuinen, in wezen niets anders dan botanische 
tuinen in het hooggebergte. Frankrijk staat hier bovenaan 
met een 9-tal. Een op 2000 M. boven den zeespiegel is 6 H.A. 
groot en de tuin van Samoens bevat niet minder dan 10,000 
plantensoorten en heeft meer dan een millioen francs gekost. 

Op Frankrijk volgen Zwitserland en Italië, elk met 7 alpen- 
tuinen, dan volgt Duitschland met een drietal, terwijl Oostenrijk 
en Denemarken er elk één bezitten. 

De rozentuin was ten allen tijde een geliefkoosd onderwerp 
voor den tuinarchitect en is vooral in een kleinen . tuin een 
dankbare aanleg, die weinig moeielijkheden oplevert. Geheel 



DE MODERNE TUIN 181 

anders is het bij den grooten rozentuin, hier toch schijnt 
men van een algemeen bevredigende oplossing nog ver af te 
zijn. Hoewel reeds in de Oude Geschiedenis en in de Middel- 
eeuwen rozentuinen werden aangetroffen, hoewel ook de 
Eenaissance- en de landschapstuin hun rozentuinen hadden, 
toch zijn er weinige, die ^ns geheel voldoen. Wil de rozentuin 
een werkelijk goeden indruk maken, dan vermijde men vooral 
een verdeeb'ng in te veel kleinere vakken, dit werkt onrustig 
en schaadt het goede overzicht, wat voorzeker den totaalindruk 
niet ten goede komt. Ook als de rozen niet bloeien, dient de 
tuin een prettigen aanbhk op te leveren, zoodat het dus nood- 
zakelijk is met andere bloemplanten te combineeren. Van 
groot belang is voorts ook de randbeplanting, deze vormt 
immers den achtergrond, mooie bloemheesters, met veel 
groenblijvende gewassen doormengd, zullen bij schilderachtige 
rangschikking het gewenschte effect teweeg brengei^. Zoo 
zal een randbeplanting van uitsluitend Ehododendron, als 
b.v. in den Thiergarten te Berlijn, zelfs dan niet voldoen, als 
alle planten in vollen bloei staan. 

Verder plante men kwistig wilde rozen onder het dekplant- 
soen, klimrozen hecht men aan latwerk en pergola of rang- 
schikt ze tot festons, lage rozen plaatse men op geometrische 
langwerpige rabatten en wel zóó, dat elk bed weinige, maar 
goede, welriekende soorten vertoone. Soms plante men ook 
een aantal van dezelfde variëteit op één bed en zorge dan 
voor goede kleurenharmonie tusschen de verschillende vakken. 
Eem'ge moeielijkheid veroorzaakt de plaatsing der stamrozen, 
ze kunnen van 30 — 100 c.M. stamhoogte hebben. Men ver- 
eenigt ze liefst op smalle rabatten en wel zóó, dat elke stamroos 
gemakkelijk te bereiken en te bezichtigen is. Den bodem 
en de kale stammen dekke men met Polyantha-rozen. Water 
in eiken vorm, in bassin, wandbron of fontein is steeds als 
levend motief welkom. Hetzelfde geldt voor de voortbreng- 
selen der plastiek. 

Hoe interessant het op zich zelf moge zijn, na te speuren 
welke wetten den aanleg van een tentoonstelling, dierentuin 
of botanischen tuin beheerschen, alle doorgaans moeielijke 
probleemen, toch is dit van te weinig algemeen belang, om er 
hier nader op in te gaan. 

We staan dus nog even stil bij eei\ enkelen tuin, die meer 
direct onze belangstelling verdient en wel den ziejoentuin^ 

Het is de tuin der herstellenden. Dit doel bepaalt in 



182 DE MODERNE TUIN 

de allereerste plaats de eiachen, waaraan de aanleg «it aesthe- 
tisch, praetisch en vooral hygiënisch oogpunt redelijkerwijze 
dient te voldoen. 

Tegen wind en zon moet de beplanting voldoende beschutten, 
vooral langs den straatweg is een hooge, dichte beplanting 
noodzakelijk. De standplaatsen der ziekenbedden, stoelen 
en tenten moeten onafhankelijk van de windrichting den 
geheelen dag bruikbaar zyn, voor tubereulose-iyders is zon 
een hoofdvereiechte, rheumatieklijders moeten tegen 't minste 
tochtje beschermd zijn. Zoo stelt iedere afdeeling speciale 
eischen. 

Verder zijn noodig : loofgangen, priëelen, speelplaatsen 
voor grooteren en kleinen en vooral rustige zitplaatsen. Men 
zorge voor de grootst mogelijke variatie, om den tuin voor de 
zieken tot een aantrekkingspunt te maken, aan breede, 
droge wegen, keur van bloemen en tal van wintergroene 
heesters mag geen gebrek zijn. 

Ten slotte zijn nutstuinen voor verplegers en ambtenaren 
gewenscht. In één woord, men streve er zooveel mogelijk na, 
het aangename met het nuttige te vereenigen. 



DE MODERNE TUIN 183 

Hebben we tot hiertoe de richtingslijnen aangestipt, waarin 
de moderne tuin zich ontwikkelt heeft, we besluiten met 
er op . te wijzen, dat men in elk land stellig zijn eigen weg 
zal inslaan, zoodat later elke natie zijn eigenaardig, typeerend 
karakter in zijn tuinen terugvindt. Stoomkracht en electrici- 
teit en de verdere uitvindingen der 19® eeuw hebben de volks- 
verschillen wel eenigszins genivelleerd en ook aan de kunst een 
min of meer internationaal karakter gegeven, doch dit is 
slechts betrekkelijk, want de echte kunst, derhalve ook de 
tuinkunst, moet bij elk volk het product van zijn geestelijke 
cultuur en de uitdrukking zijner ethische levensomstandig- 
heden zijn. 

De tuinkunst moet natuur en kunst zoo gelukkig vereenigen, 
dat zij nationaal is en geheel aan het volkskarakter en de 
natunrgesteldheid van het land aanpast. Wel moeten we, 
om ons ideaal, de nationale, typisch-Hollandsche tuinkunst 
te bereiken, als leerling bij volkeren, die ons op dit gebied 
vóór zijn, zooals Amerika, Duitschland en Engeland, ter school 
gaan, maar dan ook als meester op eigen terrein opgetreden 
om een eigen, ons passende kunst te scheppen. Zelden heeft 
voorzeker een land op schooner voorbeelden van architectuur- 
tuinen kunnen wijzen dan ons vaderland ; wij moeten als 
Hollanders zien en voelen, want dat is dringend noodzakelijk, 
willen we niet aan den leiband van andere naties loopen. 
De tijd van het alles gelijkmakende modernisme in het rijk der 
kunst is voorbij en langzamerhand wringt zich de kunst uit 
deze boeien, om in volle vrijheid zich te ontplooien als een door 
geheel het volk begrepene nationale kunst. Voorzichtig het 
nieuwe, dat we ontmoeten, afwegend en aan het beste oude 
toetsend, alles in overeenstemming brengend met de volks- 
psyche, zullen we ook voor de tuinkunst de eereplaats her- 
overen, eenmaal door onze voorvaderen met recht en roem 
gehandhaafd. De studie der oude voorbeelden zal ons met 
verbazing doen zien, hoe wel doordacht die ontwerpen waren 
en tevens hoe weinig nieuws men er in onzen tijd aan toe te 
voegen zou hebben, wij behoeven doorgaans het oude slechts 
verder logisch te ontwikkelen en met den tijdgeest in overeen- 
stemming te brengen. Met onze studie moeten we aanvangen 
bij het bloeitijdperk onzer vaderlandsche tuinkunst, dus 
met de heerschappij van den Barok-stijl; daar zullen we 
leeren, hoe bijna onuitputtelijk de vormenschat der tuin- 
kunst is. 



184 DE MODERNE TUIN 

Wat in de laatste jaren in ons vaderland op het gebied 
van tuinkunst voortgebracht is, blijkt veelal copieerwerk naar 
Duitsche voorbeelden ; dergelijk werk kunnen we niet gebrui- 
ken, want wat in een ander land heel doelmatig geacht wordt, is 
in het onze maar al te vaak misplaatst. 

Daarom, eerst meer historische studie en dan met energie 
aan het werk, om een modernen, echt-Hollandschcn architecto- 
nischen tuin te ontwerpen ! 

Het heeft wel eens onze aandacht getrokken, dat uit oude 
Hollandsche plaatwerken geconstrueerde tuinen, wat opbouw, 
ruimteverhouding cd rythme betreft, in menig opzicht aan de 
hoogste eischen van den kenner der moderne richting voldoen. 
Er wordt slechts de noodige kennis en tact vereischt, om 
hieruit speciaal moderne Hollaudsche, nationale architecto- 
nische tuinen te construeereü. 

Maar voor we zoo ver zijn, dient eerst nog een breede 
gezonde basis gelegd te worden, waarop dan later met succes 
voortgebouwd kan worden, m. a. w. er is nog veel voorberei- 
dende arbeid te verrichten. 

Op een paar punten vestigen we hier bijzonder de welwillende 
aandacht der lezers. 

We beginnen met een paar vragen : 

Voldoet het onderwijs in tuinarchitectuur in Nederland 
aan de hooggespannen eischen des tijds ? 

En verder : Hoe staat het met het vereenigingsleven ? 

Op beide terreinen, door de vragen genoegzaam aangeduid, 
is nog zeer veel te doen en moet nog heel wat gearbeid 
worden, wil men dien grondslag verkrijgen, die voor een 
bloeiende ontwikkeling der tuinkunst noodzakelijk is. Zonder 
voortdurende toewijding eener breede schaar van voormannen, 
zal men nooit de belangstelling van ons volk gaande maken 
en houden. Willen we dus de evolutie in de tuinkunst volgen 
en ons hare lessen ten nutte maken, dan moeten beoefenaars 
en vrienden der tuinkunst zich in een hechte vereeniging aan- 
eensluiten. Laten we hierbij wel bedenken, dat het niet 
enkel geldt het bestaan en het behoud der tuinkunst, maar dat 
de herovering der eereplaats, eenmaal door Hollands tuin- 
architecten ingenomen, op het spel staat. Daartoe is een- 
drachtige, georganiseerde samenwerking van alle belang- 
hebbenden en belangstellenden dringend noodzakelijk. Dat 
zulk een op te richten vereeniging ook tot taak heeft de uitgave 
voor een tuinbouwkundig tijdschrift spreekt evenzeer vanzelf , 



DE MODERNE TUIN 185 

als dat bedoelde corporatie aangewezen is voor het krachtig 
opwekken tot en het deelnemen aan te houden tentoonstellin- 
gen, waar de tuinknnst de haar toekomende eereplaats ont- 
vangt, die andere natiën haar reeds sinds geruimen tijd af- 
stonden. Verder moet deze vereeniging, voorzoover mogelijk 
en noodzakelijk, aaneensluiting en samenwerking zoeken met 
de reeds zoo degelijk georganiseerde architectenvereeniging, 
opdat door doelbewuste, gemeenschappelijke arbeid goede 
resultaten bereikt worden. 

Laten we hierbij ook nog wijzen op hetgeen de gemeente- 
besturen kunnen doen ter bevordering van den bloei der tuin- 
kunst. Nog maar al te vaak komt het voor, dat een gemeente 
het ontwerpen van plannen voor begraafplaats, stadspark en 
dergelijke eenvoudigweg opdraagt aan haar gemeentearchitect, 
die, omdat hij goed gesalarieerd wordt, ook maar van alles, 
dus ook van tuinarchitectuur, het noodige verstand dient 
te bezitten. Deze ideiale en uit financieel oogpunt blijkbaar 
zeer practische handelwijze behoort in andere landen reeds 
tot het grijs verleden, in ons goede vaderland helaas nog bij 
lange niet. 

Het is wel degelijk voor den opbloei onzer tuinkunst van het 
allergrootste belang, dat de gemeentebesturen diep doordron- 
gen worden van hun verplichting, hiertoe naar best vermogen 
mede te werken. Dit kan geschieden eerst en vooral door 
voor aanleg en onderhoud der stadstuinen vakmannen te kiezen. 
Was het tot dusverre gebruikelijk voor nieuw te ontwerpen 
en aan te leggen parken, enz. den gemeentearchitect, den 
stadstuinbaas of een familielid of goede kennis van een der 
raadsleden met de vereerende opdracht te begunstigen, moge 
spoedig deze oude sleur plaats maken voor den koninklijken 
weg : het uitschrijven van een prijsvraag, waardoor den 
vakmannen de gelegenheid geboden wordt, hun krachten 
in gepaste naijver te meten en het gemeentebestuur in het 
bekroonde ontwerp een zekere waarborg heeft voor een 
practischen, doelmatigen, maar ook kunstvollen aanleg, die 
aan de eischen van den modernen tuinstijl voldoet. Waarom 
wel een prijsvraag voor een nieuw gemeentehuis, beurs, of 
ander groot openbaar gebouw en niet voor een publiek park ? 

Nog op menige wonde plek zouden we kunnen wijzen, doch 
dit alles zou ons te ver en van ons onderwerp afvoeren. 

Tot besluit herhalen we : laten wij voortbouwen op de 
historische grondslagen, ons inleven in de meesterwerken 



186 DE MODERNE TUIN 

onzer voorvaderen, verder in het buitenland goede modellen 
bestudeeren en waardeeren en dan al]e krachten inspannen om 
een nationale, hoog ontwikkelde tuinkunst te scheppen. Dan 
zal ook het hart van ons volk warm worden eü de zoo ge- 
wenschte, algemeene belangstelling voor de tuinarchitectuur 
wederom ontwaken. 

De meer ontwikkelden zullen gaarne de gelederen van de 
vrienden onzer tuinkunst versterken, als wij het verstaan^ 
hun schoonheidsgevoel te treffen, en ook het volk zal wederom 
gaan medeleven, als het leert beseffen, hoe diep de tuinkunst 
in het sociale leven ingrijpt en welke zegeningen zij kan 
schenken. 

Laten we dus niet vereende krachten met alle energie de 
lessen toepassen, die de historie ons geeft, dan kunnen we 
veel van de toekomst verwachten. 



187 



Ten gerieve der Lezers, die over dit onderwerp meerdere lectuur 
wenschen, vermeld ik de voornaamste werken der oude literatuur 
tot de 18® eeuw. 

1485. Alberti. Architectura. 

1561. Petrus de Crescentiïs. Ruralium Commodorum. 

1576. Du Cerceau. Les plus excellents bastiments de France. 

1577. MouNTAiNE. De Gardeners Labyrinth. 

1583. Jan Vredeman de Vries. Hortorum viridariorumque 
elegantes et multiplices formae ad architectonicae artis 
normam aiïabere delineatae. 

1603. Olivier de Serres. Le théatre d'agriculture. 

1614. Crispin de Passé. Hortus Floridus. 

1616. Th. de Bry, Florilegium. 

1620. Salomon de Caus. Hortus Palatinus. 

1623. HoNDius. Onder wysinghe in de Perspective Gonst. 

1628. Jean le Clerc. Parterres et Compartiments. 

1629. LoRis. Le thrésor de Parterres. 
1629. John Parkinson. Paradisus terrestris. 
1638. BoYCEAU. Traite du Jardinage. 

1640. FuRTTENBACH. Architectura recreationis. 

1640. Sanderius. Flandria illustrata. 

1641. Merian. Florilegium renovatum. 

1651. ANDRii MóLLET. Le jardin de plaisier. 

1652. Claude Mollet. Théatre des plans et jardinage. 
1654. Laurenberg. Horticultura. 

1668. J. VAN DER Groen. De Nederlandsche hovenier. 

1670. Falda. Giardini di Roma. 

1693. CoMMELiN. Beschrijving van Amsterdam. 

1696. J. C. Muller. Deliciae hortenses. 

1697. J. VAN ViANEN. Rijswijk. 
1697. Le Roy. Castella Brabantiae. 

1699. PiETER VAN DER Aa. Castella et praetoria nobilium Bra- 
bantiae.